"DE MOET EN HET MAG"



Een plan voor de Jeugd
 
Natuurlijk moeten wij er aan werken dat wij de donkere angsten, de weerstanden die wij naar ons onderbewuste hebben verbannen, te bestrijden. In dat onderbewuste gedraagt die angst zich als een geestelijke ziekte waarvan het symptoom weer als racisme aan de oppervlakte treedt. Die angst heeft nog een kenmerk van ziekte: als door middel van een virus verspreiden we haar. Zonder dat we er erg in hebben besmetten wij onze cultuur met symbolen verborgen betekenissen, en maken die angst collectief.
Zo dragen we haar over op de volgende generaties, allang voordat die generatie zelfstandig begint te oordelen.

En daar, in die overdracht, grijpt dit plan aan: het moet resistentie ontwikkelen in de nieuwe generatie door het proces van overdracht bewust te voorzien van een extra dimensie.

Normaal verloopt dat proces voor het grootste deelonbewust: zonder dat we er erg in hebben ademen de spelletjes die we voor onze kinderen ontwerpen, de boeken die we voor ze schrijven, de voorstellingen die we voor ze spelen, de T. V. films die we ze voorzetten, en de manier waarop we ze zelf laten spelen de geest van deze tijd: vereenzaming, meer nadruk op de rechten van de individu (en dan vooral de rechten die je zelf hebt, in tegenstelling tot de rechten die de ander heeft), cynisme over de mogelijkheid tot verandering, en wanhoop, egoïsme, profiteren.

Zelfs kleine kernen van mensen die in die sfeer nog proberen kinderen te helpen zichzelf te respecteren dreigen opgescheept te worden met een contra-productief effect: zelfrespect en egoïsme liggen in onze maatschappij maar een sigarettenvloeitje van elkaar verwijderd.

Vol verbazing bekijken we de hardheid bij de jeugd;
De vanzelfsprekendheid waarmee ze uitgaan van hun absolute recht op materieel welzijn, de gretigheid waarmee ze gruwelijkheden in de muziek en de kunst om hen heen accepteren, het gemak waarmee ze fascistische en racistische symbolen en woorden gebruiken, en we willen het eenvoudige feit maar niet beseffen dat we in een spiegel kijken: in de gevolgen van de opvoeding die ze binnen onze eigen cultuur hebben gekregen.
Zodra dat besef wordt toegelaten, slaat het om in wanhoop: zo groot is dat probleem, wat zou ertegen zijn opgewassen?
Al te gemakkelijk accepteren we dat oplossingen van die schaal maatschappelijk niet mogelijk zijn. Bang voor totalitaire ingrepen? Angst voor de enorme omvang van het probleem? Puur fatalisme? Zeker, maar ook en vooral de angst voor onze eigen weggestopte besef: onze maatschappij kan niet blijven zoals hij is.
En dus gooien we er nog meer cynisme tegenaan, en zijn we uiteindelijk gekomen in de situatie waarin voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid een complete generatie haar kinderen opvoedt in de wanhopige overtuiging dat ze op een doodlopende weg zit. Voor het eerst groeit een generatie kinderen op zonder de gedachte: "Jullie zullen het beter hebben dan wij."

Hoezeer dit ook geldt voor de maatschappelijke stemming in het algemeen, gelukkig is dit niet noodzakelijkerwijze waar voor alle individuen binnen die maatschappij.
Voor wie zich er niet bij neer wil leggen is het echter wel zaak te begrijpen dat het probleem niet op te lossen is door alleen de eigen kinderen te beschutten. Niet alleen omdat die kinderen nu eenmaal met andere kinderen opgroeien, maar ook omdat die andere kinderen ook voor een groot deel afhankelijk zijn van de krachtsverhoudingen tussen de volwassenen die hun opgroeien ondersteunen of belemmeren.

Voor wie er iets aan willen doen is de taak tweeledig.
Ten eerste moeten zij zich voorbereiden op grote ingrepen in onze eigen maatschappelijke structuur.
Zó groot, en met zulke grote consequenties, dat alles in hun binnenste schreeuwt:
"Dat heeft geen zin. Dat is onmogelijk, dat kan niet!".
Het probleem zit hem niet in de maat van die ingreep, het probleem zit hem in het negeren van die stem, die niet voortkomt uit redelijkheid maar uit angst
Het is de stem die Columbus hoorde toen hij naar de rand van de wereld voer, onder andere.
Het tweede deel van de taak is, om de volgende generatie iets te vertellen wat 'juist' is. En te bepalen wat 'juist' is lukt niet door alles te schrappen wat 'onjuist' is. Een negatieve benadering van het huidige scholingsprogramma levert op dit moment dan ook geen enkel rendement op.
Hoe zouden wij onszelf moeten vertrouwen bij het bepalen van 'juist'? Hier is natuurlijk al ons wantrouwen opeens wel gerechtvaardigd. dat bewijst de gang van zaken in de discussie op dit moment op overtuigende wijze.
Het blijkt in de praktijk niet meer mogelijk om racistische motieven in ons denken te scheiden van onze afkeer over misstanden in de wereld. Niet voor ons, en niet voor de anderen.

Mogen wij ons opwinden na een Arabisch doodvonnis over een westers schrijver? Over Islamitische scholen? Over de onderdrukking van
Palesteinen? De discussie verzandt in een wildernis van angst en emotie.

Het antwoord dat 'De Moet en Het Mag' probeert te geven is, dat wij niet op onszelf moeten vertrouwen maar op de volgende generatie en op de vluchtelingen.
Het antwoord is, dat wij iets moeten bouwen waarin we, generaties lang, onze kinderen confronteren met de realiteit, zowel als met al onze opvattingen over 'juist'.
Het probleem van de asielzoekers (en dan niet ons probleem, maar hun probleem) is daarbij in dit plan het centrale aangrijpingspunt.
Het probleem van de asielzoekers is honger, onderdrukking en economische uitzichtloosheid.
Zij nemen die realiteit mee, onze beschaving in, ze zijn, puur door hun eigen initiatief (en vergist U zich niet, daar gaat kracht van uit) het puntje van een injectienaald waarmee realiteit terug wordt gespoten in onze cultuur.

Welnu. Wij zijn bereid Olympische dorpen te bouwen, wij zijn in staat
gigantische pretparken aan te leggen voor ons eigen vermaak. Parken waarin we onszelf schijnangsten aandoen, omdat we de echte niet meer aan durven: achtbanen, spookhuizen, namaak tropische oerwouden, wij gaan op reis naar het ultieme sprookjesrijk van de god van deze tijd: Dagobert Duck.
Laat Amsterdam, in de oude Gashouder, met al die techniek een hal bouwen waarin we de honger centraal stellen.
Niet als tentoonstelling, niet met behulp van foto's uit Afrika of uit de hongerwinter, maar echte honger- al is het maar even.
Om die hal heen: onze gedachten over 'juist'. We kennen tal van instellingen in onze maatschappij die het monopolie op 'juist' claimen- alleen veel van die instanties tref je net even niet thuis op het moment dat we echt leed aantreffen.

Om die hal heen bouwen we tempels voor elk van die instanties (een paar staan er al): kerken voor elke god, en een of twee theaters voor hen die het zonder doen, en de 'herberg het vergulde Argument' voor de politici die menen dat 'juist' uitsluitend hun terrein is.
Elk van deze instellingen claimt het recht op tal van subsidies in onze maatschappij. Elk van die stromingen eist een deel van het gemeenschapsgeld om 'in vrijheid' zijn geloof te kunnen beleven.

Laat 'De Moet' dan van dat recht de tegenhanger zijn:
Laat daar de verplichting zijn om, direct geconfronteerd met ellende, uit te leggen waarom er in deze wereld kinderen sterven van de honger, en waarom wij daarnaast zo rijk mogen zijn als we zijn-
Laat ze hun 'juist' uitleggen, en laat de volgende generatie zich dan de techniek van het oordelen eigen maken.

Laat elke maatschappelijke groepering die zich hier aan de discussie onttrekt het recht op subsidies, op maatschappelijke vrijplaatsen verliezen. Dat is nog eens bezuinigen.
Elke zuil zijn voetstuk, rondom 'De Moet'.

Het wordt een indrukwekkend complex waarin we onze kinderen confronteren met honger en met onrecht. Elk Amsterdams kind zal, ergens tussen zijn zesde en achtste jaar, een soort schoolreisje maken naar 'De Moet' en daar 36 uur zonder eten doorbrengen in een hal waarin overigens van alles te ontdekken valt: vuilnisbelten, woestijn, krottenwijken.
In die hal zullen ze worden begeleid door ex-asielzoekers, mensen die dit leven uit eigen ervaring kennen.
Het zullen mensen moeten zijn die we vertrouwen om onze kinderen te begeleiden door een zware ervaring, met liefde en pijn in hun hart, omdat ze de honger kennen, er over kunnen vertellen, en mee kunnen leven.
Want één aspect, essentieel voor het leven in ellende, zal niet aanwezig kunnen zijn in deze hal, en dat is de angst

Niet alleen omdat die angst te diepe trauma's zou achterlaten bij deze leeftijdsgroep, maar ook omdat er geen mensen denkbaar zijn die uit zuivere motieven groepen kinderen kennis kunnen laten maken met echte angst.
Echte angst zou in deze situatie alleen maar kunnen worden veroorzaakt door sadisme, en dat gevaar ligt hier op de loer: 'De Moet' zou daar een ideale plaats voor zijn.

De buitenwanden in de nissen van de Gashouder worden vervangen door
glazen wanden, waarachter de medewerkers eten, en zich kunnen terug-
trekken. Ook zijn er kleine uitstallingen waarin de essentie van de rijkdom van onze maatschappij wordt aangetoond, en is er zicht op buiten, waar een feest aan de gang is.

Honger is een existentiële ervaring. Het is de reactie van het menselijk lichaam op het gebrek aan voedsel, die op de meest objectieve manier de ervaring van 'onjuist' bevat. Wie nooit honger heeft gekend mist een essentiële ervaring, waardoor hij veel eerder vatbaar is voor de mededeling dat een vluchteling 'slechts' economische motieven heeft- en dus geen echte vluchteling is.

Als wij onze kinderen respect ingieten voor de 'rechten' van de mens,
dan zullen we ze daarbij een besef moeten geven, dat onszelf op jeugdige leeftijd is onthouden: dat een recht pas een recht is, als je het aan andere mensen in gelijke mate toekent als aan jezelf
Waarom hebben wij dat inzicht niet echt meegekregen? Omdat onze ouders net zelf uit de positie van het grootste onrecht waren gekomen. En op zo'n moment is een mens misschien geëxcuseerd om even niet aan anderen te denken. Maar voor ons, nu, ligt dat anders.
Opkomen voor je eigen recht op 'meer' in deze tijd bijvoorbeeld, is macaber in een wereld waarin voedsel genoeg kan worden verbouwd, en waarin toch honger heerst.
Dat betekent dat we de boer zijn 'recht' op hoge prijzen voor zijn product moeten ontzeggen.
En als die boer dan zegt: "Kijk naar je eige.." dan zullen we dat simpelweg moeten doen. Zo eenvoudig ligt het.

Om de Gashouder dus, zoals gezegd, een aantal tempels voor hen die beweren: "Zo eenvoudig ligt het niet.."
Deze tempels zullen het terrein zijn waarop zich de tweede en derde visite van de Amsterdamse jeugd (rond het 12e en rond het 15ejaar) afspeelt, het terrein van de Rede.

Het terrein van de Rede zal een permanent discussieterrein zijn, waarop zich telkenmale opnieuw dezelfde discussie afspeelt voor en met steeds nieuwe groepen uit de jeugd, gedurende een of twee weken. In die weken zullen de jongeren ook bij toerbeurt kleine kinderen in de centrale hal begeleiden in de periode dat ze honger hebben, alleen om zich nog even te herinneren hoe dat was.

Maar vooral zullen ze zich, samen met groepen net-toegelaten asielzoekers, bezighouden met alle maatschappelijke groeperingen die een mening hebben over de verhouding Arm-Rijk.

Elke kerk, elke filosofische stroming, moet daar uitleggen hoe haar meest essentiële opvattingen over de oorzaken van goed en kwaad, over de bron van het lijden en onrecht, te rijmen zijn met enerzijds de feiten, en anderzijds de maatschappelijke rechten die men voor zichzelf; nu in Nederland, opeist.

En bij 'elke kerk' denken we niet alleen aan protestantse en katholieke kerken, maar ook aan mohammedaanse, hindustaanse, etc. Wie hier, voor het forum van onderling discussiërende kinderen, jongeren en asielzoekers, hun aanspraken op bepaalde rechten niet kunnen of willen waarmaken, verliest ze ook in het grotere Amsterdam.

Hier ook heeft dus de politiek aanwezigheidsverplichting. Hier toetsen de gemeente- en deelraden de niet aflatende 'behoeften' uit de bevolking om voorzieningen, om service, om redelijkheid, aan de mate waarin diezelfde bevolking bereid is om haar eisen te toetsen aan bredere maatstaven.
Hier dienen de politici in alle openheid hun mening in de debatten te uiten: hun mening over zaken -en niet over procedures.
Hun mening over de redelijkheid van de argumenten die telkenmale weer worden gewisseld over steeds hetzelfde onderwerp: het recht van onze maatschappij om te bestaan.

Maar hier ook zullen de Amsterdamse jongeren de politici leren kennen voor wie ze (in principe) zijn: het zijn slechts gekozenen. Mensen die niet, zoals alle anderen, bezig (zouden moeten) zijn om hun eigen rechten te verdedigen, maar die slechts de consequenties van het maatschappelijk debat hebben uit te voeren.
Hier zal de jonge Amsterdammer kunnen leren dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid niet bij politici ligt, maar bij henzelf.
Hier zullen ze behoed kunnen worden voor het totaal overtrokken verwachtingspatroon waarmee wij zijn opgescheept: dat van de politicus die 'het wel even op zal lossen'.
Hier toetst de jonge Amsterdammer slechts de capaciteit van de politici om het debat te kunnen volgen, en de mate waarin ze zich staande kunnen houden tegenover de krachten die verandering saboteren. Want- en dat zal ze ook heel duidelijk worden- de werkelijke ontwikkelingen in de maatschappij zijn slechts indirect afhankelijk van redelijke inzichten.
Omdat de politieke beslissing over subsidiëring van tal van maatschappelijke instellingen gedeeltelijk gebaseerd zullen zijn op hun opstelling in 'De Moet', is het ook nodig dat alle Amsterdammers daarvan kennis kunnen nemen.
Studio's met een directe verbinding met de Amsterdamse kabel zijn daarvoor een even simpele als afdoende voorziening.
En tenslotte heeft ook hier de (cynische) intelligentsia verschijningsplicht voorzover ze van mening is dat haar uitingen door subsidiëring moeten worden ondersteund. Theatervoorstellingen worden hier niet beoordeeld op hun artistieke waarde of op originaliteit, maar op hun strekking. Acteurs, ook zij die denken dat zij niet aansprakelijk zijn voor de inhoud van de stukken die ze spelen, moeten zich hier uitspreken, toelichten of verdedigen voor een forum van jonge volwassenen en vluchtelingen.

Journalisten van de media die op steun aanspraak maken leggen verantwoording af over de inhoud van hun stukken.
Ondernemers die werkgelegenheidsgelden verlangen lichten de waarde van het product dat ze willen slijten toe.

En wie er lang genoeg niet in slaagt om het forum te overtuigen, wie zijn eigen onzin na verloop van tijd niet meer kan aanhoren, of wie zich onttrekt aan de verplichting om zijn rechten in 'De Moet' te funderen, die verliest eenvoudigweg die rechten- of beter gezegd, die trekt zijn onterechte eisen aan de maatschappij in.

Essentieel is, dat elke discussie na veertien dagen opnieuw moet worden gevoerd. Bij elke nieuwe groep kinderen opnieuw. Dat heeft tot gevolg dat de argumenten vrij snel 'schoner' en helderder zullen worden, dat de discussie vrij snel op een hoger peil zal komen te staan dan de vrijblijvende discussies zoals we die op dit moment in het openbare leven kennen.

Discussie, scholing, studie en onderzoek zullen voor deze tweede fase
ruimte vinden in 'De Moet'.

De derde fase speelt zich af op 18-jarige leeftijd.
18 Is het begin van de meerderjarigheid.
Hij speelt zich af in het gesloten deel van 'De Moet', daar waar wij de asielzoekers confronteren met het prikkeldraad om onze samenleving, daar waar onze pretenties over gelijkheid, rechtvaardigheid en de rechten van de mens door middel van een kogelvrije maar o, zo doorzichtige glazen wand zijn afgeschermd tegen iedere ongelukkige die aan die pretenties hoop meent te kunnen ontlenen op een toekomst zonder honger, vernedering of terreur.
Wij vinden onze jeugd meerderjarig als ze 18 is.

De bedoeling van 'De Moet' is, dat ze dan, op dat moment, zeer concreet zeggenschap krijgt over de toegang tot onze samenleving. Zo vroeg dus, als maar enigszins mogelijk is.
Voorop staat dat we deze nieuwe volwassenen, in twee eerdere perioden van hun leven, zo goed mogelijk hebben voorbereid.

Nu plaatsen we ze op de plek waar vluchtelingen hun lot in onze handen leggen. Daar worden ze geconfronteerd met de levens van concrete mensen, met hun verhalen. hun realiteit en hun fantasie. Daar zullen ze, in kleine groepen, verantwoordelijk worden gemaakt voor asielzoekers. Of ze nu besluiten om ze toe te laten, of niet, vanaf dat moment zal er een één op één relatie ontstaan tussen elk individu uit onze samenleving en een vluchteling.

Natuurlijk zullen onze jongeren worden bijgestaan door ambtenaren, en zeker niet door minder dan er nu bij betrokken zijn. Dit plan is geen plan om te besparen op overheidskosten. Maar de beslissing zal niet langer een ambtelijke zijn, en zelfs niet meer pro forma een ministeriële. De beslissing zal een persoonlijke zijn, waarbij het beslissende lid van onze maatschappij blijvend verantwoordelijkheid krijgt voor de asielzoeker.
Er zijn meerdere beslissingen mogelijk: toelating of uitwijzing, natuurlijk, maar ook een asielzoeker kan alsnog beslissen: eenmaal verzekerd van een vast contact in Amsterdam, iemand die een zekere verantwoordelijkheid op zich neemt, kan hij ook zelf besluiten om zijn geluk opnieuw in eigen land te proberen- zelfs nadat hij is toegelaten.

En het lot van een uitgewezen asielzoeker blijft de concrete verantwoordelijkheid van een Nederlandse ingezetene: hij of zij heeft beslist dat deze vluchteling zonder gevaar teruggestuurd kon worden, dus op hem of haar rust de taak om te controleren dat dat ook echt zo was.

Natuurlijk is dit een grote verantwoordelijkheid om aan 18-jarigen te geven. Enerzijds ligt bij ons de taak om hen voor te bereiden, en is 'De Moet' het ideale instrument daarvoor.
Anderzijds is het nu al zo dat we mensen van die leeftijd zonder problemen vertrouwd maken met het gebruik van militaire middelen om iedereen van kant te maken die het in zijn hoofd haalt om ons aan te vallen. Is het geven van een mitrailleur aan een 18-jarige minder ingrijpend dan de verantwoordelijkheid voor het leven van een vluchteling?

Natuurlijk moeten we ons realiseren dat het hier om een echte verantwoordelijkheid gaat, en daartoe niet zonder meer beslissen. Eerst is het belangrijk dat we ons realiseren dat we deze verantwoordelijkheid nu dagelijks opleggen aan een groep ambtenaren, die alleen al door de hoeveelheid gevallen die ze te behandelen krijgen, niet kunnen ontkomen aan een zekere oppervlakkigheid en cynisme: alleen al om persoonlijk niet kapot te gaan aan de hoeveelheden leed die ze krijgen voorgeschoteld.

Daartegenover wordt de relatieve naïviteit en absolute frisheid van een 18-jarige die voor het eerst en voor de enige maal voor deze beslissing komt te staan een groot voordeel.
Temeer, omdat we de ervaring en het grotere inzicht van een beroepshalve betrokken ambtenaar helemaal niet terzijde schuiven: integendeel, deze ambtenaren worden nu de mentoren van de jongeren die de beslissing nemen, en ze zijn volledig vrij om hun inzichten over de eventuele 'onoprechte' aspecten van een asielaanvrage breed uit te meten.
Naast de beslissing over de reguliere asielaanvragen zullen ook de beslissingen over gearresteerde illegale buitenlanders in dit kader worden behandeld. Ook de illegale vreemdeling die dreigt te worden uitgezet is namelijk te beschouwen als een vreemdeling die de wens te kennen geeft in Nederland te zijn. En in het kader van dit project wordt elke buitenlander die te maken krijgt met de toelatings-eisen die dit land stelt, beschouwd als een individu waarvoor een Nederlander verantwoording krijgt.
Voor de 18-jarige in kwestie zal deze ervaring, dit beslissen over een ander mens, een werkelijke initiatie tot volwassenheid betekenen.

Weinigen in onze samenleving beseffen nog wat zo'n beslissing inhoudt- en vandaar ook het gemak waarmee wij accepteren dat anderen dit soort beslissingen soms veel te lichtvaardig (moeten) nemen.
Weinigen hebben echt in de ogen gekeken van iemand die voor zijn toekomst van hun afhankelijk is, weinigen weten wat het is om een beslissing daarover, persoonlijk in de ogen van zo iemand kijkend, te moeten uitspreken. Wij beschermen onszelf daartegen, wij laten dat anderen doen.
Nu leggen wij de beslissing in handen van een jonge Nederlander, die we zo goed mogelijk hebben voorbereid, die we zo goed mogelijk begeleiden.

Als wij niet aan een 18-jarige kunnen uitleggen dat de toegang tot onze samenleving voor een bepaalde asielzoeker gesloten moet blijven, dan hebben wij te accepteren dat die hem toelaat, en ook de gevolgen die dat heeft voor onze maatschappij te aanvaarden.

Een vierde onderdeel van 'De Moet' is niet zozeer een fase, als wel een permanent aspect voor de Amsterdamse jeugd. In de crisisopvang, een nood-ziekenhuis en nood-behuizing voor vluchtelingen uit acute rampgebieden (die overigens door een normale, professionele, staf zullen worden beheerd) zullen structureel tewerkstellingsplaatsen zijn voor jongeren die op grond van asociaal gedrag veroordeeld zijn tot gevangenisstraffen.
 
 


Terug InhoudVerder