De Organisatie van de Kunsten

Wij kunnen nu dus ook inzien, dat de kunsten georganiseerd zouden kunnen worden op twee manieren:

De eerste komt voort uit de historische groei, uit de behoefte van de Koning, op basis van de economie van de Koning. Dat wil zeggen vanuit het afstands-element in de kwaliteit, met als bepalende richting, de richting van de Koning.

De tweede is vanuit het fundament, vanuit het richtings-aspect.

In de historische vorm is de kunst georganiseerd vanuit de techniek, omdat vanuit de gebruiker (de Koning) gezien de resultaten van de kunstenaar op zeer verschillende manieren in het sociale leven waren te benutten: Er waren verschillende accommodaties nodig voor theater, voor muziek, voor litteratuur, voor de schilderkunst. De produkten konden op verschillende momenten in het leven worden genoten: privé (het boek), als element van de permanente omgeving (de beeldende kunst), in combinatie met andere levensfuncties (het eten, de muziek), als moment van concentratie of verstrooiïng(theater).

Natuurlijk bestond de kunst in zijn fundamentele vorm niet alleen door middel van deze podia, maar ook, en permanent in allerlei mengvormen in het dagelijks leven van het volk, maar dit bestaan leidde slechts tot tot een formele structuur als die vorm werd geadopteerd door het Hof. (Zoals Goldoni de Commedia dell'Arte formaliseerde.)

Rondom deze formele structuur heeft de kunstwereld zich tot op de dag van heden gevormd.

Een kunstenaar wordt in de eerste plaats onderscheiden naar zijn techniek: men is schilder, toneelspeler, muzikant, filmer, eerder nog dan 'kunstenaar', afhankelijk van de plaats en de manier waarop zijn produkt voor de gebruikte te verkrijgen, dan wel te genieten is.

Een kunstenaar wordt tegenwoordig ook gevormd aan de hand van deze indeling; er zijn gescheiden opleidingen voor beeldende, muzikale, theatrale, filmische technieken, met daarbinnen zelfs weer sterke grenzen.

De markt voor zijn werk is eveneens door de techniek bepaald: concertzalen, theatergebouwen, bioscopen, de boekenwereld, musea en galeries, die elk hun eigen vorm van management kennen.

En tenslotte wordt de kunstenaar ook via deze indeling beoordeeld: de critici, de adviescommissies van de subsidiërende overheid.

Zo heeft uiteindelijk ook de kunstenaar zichzelf ingedeeld, in de vakbonden, in het leven: men is danser en men gaat met dansers om.

Deze hele structuur staat haaks op de fundamentele aspecten van de kunst, die zoals we zagen, liggen in richting en niet in de techniek

Het is deze tegenstelling nu die de hedendaagse kunstenaar zo ongelukkig maakt. Enerzijds baseert hij zijn eigenwaarde op de fundamentele aspecten, anderzijds wordt zijn maatschappelijke waarde nog steeds bepaald naar de grillen van de Koning. Wat de kunstenaar niet inziet, niet in wil zien, is dat hij, wil hij wezenlijk op orde komen met zijn eigen waardegevoel, hij zijn claim op bescherming door de Koning moet laten vallen.

Dat valt des te moeilijker omdat de maatschappelijke waarde van de kunstenaar nog steeds bepaald wordt op basis van het oude piramidemodel van de kwaliteit, met de enkele top. de kunstenaar moet zich dus niet alleen distantiëren van de Koning, maar ook van de op dit moment toevallig in de gunst staande, en daarmee officieel als 'kunstenaars' erkende, maatbepalende kunstenaars.

Dit oude model is geheel doorsneden met ondoordringbare hekwerken. Er zijn niet alleen de barrières tussen de disciplines onderling, maar er zijn ook tal van dichotomieën als 'Professioneel - Amateur', Kunst voor de jeugd - Kunst voor volwassenen', 'Experimenteel - Commercieel', 'Vernieuwend - burgerlijk', 'L'art pour l'art - politiek correct', etc, etc. deze hekwerken zijn hermetisch en de ruimte binnen de hekwerken wordt bepaald door subsidiepotten en het modieuze oordeel van de critici. Wie eenmaal binnen een van die hekken terecht is gekomen komt daar niet snel meer uit.

Wat kan daartegenover staan?

De organisatie die tegenover de historische staat is de organisatie die al vaak is waargenomen als spontaan en aan de kunst inherent, dat is de stroming.

In een stroming bundelen kunstenaars zich op basis van richting, in plaats van op discipline. Vaak echter is een stroming iets wat achteraf wordt geconstateerd, omdat dit soort van bundeling over het algemeen niet door de kunstenaars zelf wordt gepleegd, maar door de selectie in de tijd. Wat omschreven wordt als een stroming (Romantiek, Impressionisme, Jugendstil) is in feite het resterend teken van de kunst ondersteunende smaak van de Koning in die tijd. het andere werk is weggeselecteerd.

De stroming kan echter wel degelijk ook veel bewustere vormen aannemen, zoals bijvoorbeeld Cobra er een was.

Binnen een stroming bevinden zich kunstenaars met min of meer dezelfde richting, het zijn kunstenaars die elkaars taal begrijpen, en die ook deel kunnen hebben aan elkaars discussie op technisch niveau. Ze kunnen elkaars evaluatie begrijpen, accepteren, en gebruiken, ze kunnen de resultaten van elkaars technische ontwikkeling gebruiken, ze kunnen elkaar lanceren.

De stroming zou het model kunnen worden voor een alternatieve organisatie van de kunsten.



 
 
terug
inhoud
volgende >