"DE MOET EN HET MAG"
Laten we beginnen om vast te stellen dat asielzoekers die in Nederland arriveren niet de minsten zijn: wat het hun heeft gekost, geestkracht, beslissingsvermogen, in geld, in inspanning, in vindingrijkheid, om zo ver te komen, dat is als men er even de tijd voor neemt, niet moeilijk te begrijpen.Zonder dat de wereld het beseft, en ook zonder dat wij ons dat realiseren, betekent dit alleen al dat zich in de vorm van de asielzoekenden in zekere zin menselijk kapitaal aanbiedt aan de poorten van Nederland - hoe ellendig, meelijwekkend en verpieterd de hoopjes mens in de wachtkamers van Schiphol en op de T. V. er in eerste instantie uit mogen zien.
Het heeft geen zin om de asielzoeker bij voorrbaat heilig te verklaren. Da doet deze tekst ook niet. Maar de neiging om op deze plaats een uiteenzetting over dit aspect te verwachten komt niet voort uit de wens het verschijnsel 'redelijk' te bekijken, maar juist uit agressie, en daarom is deze tekst ook bij uitstek niet de plek voor dit soort 'relativeringen'.
De asielzoeker zoekt hulp, meer kan hij in zijn situatie niet meer doen; hij is er erg aan toe.
Maar de cultuur waarin hij hulp zoekt is er veel slechter aan toe dan hij denkt. Zonder dat hij het zich realiseert is die cultuur evenzeer aan hulp toe als hij. En hij is de juiste persoon om die hulp te geven, in 'De Moet', en later in 'Het Mag'. Die hulp zal hem ook worden gevraagd, maar het is natuurlijk aan hem om op die vraag al dan niet in te gaan.Een asielzoeker zoekt toevlucht. Hij of zij heeft schepen achter zich verbrand, familie, vrienden en sociale structuren achtergelaten, en stort zich, door welke krachten dan ook gedreven over het algemeen in een volstrekt ongewisse toekomst.
Nederland ligt ver van de grote brandhaarden van deze wereld. Dat betekent dat we niet in eerste instantie te maken hebben met gigantische aantallen vluchtende vrijheidsstrijders uit Schotland die in wrakke bootjes de Noordzee oversteken, of verschoppelingen van het vervolgde Duitse ras die bij Lobith de grens over stromen.
Bij de opvang van vluchtelingen zijn we daardoor ten opzichte van andere landen gezegend: we hoeven ons geen beelden voor ogen te halen zoals aan de grens met Cambodja. Maar zouden wij, alleen omdat we als land wat verder weg liggen, voor de opvang van vluchtelingen ook mìnder inspanningen hoeven te verrichten? Dat lijkt niet reëel.
Ook het plan voor de Asielzoekers kent drie fasen.
De eerste fase is die van opvang en de beslissing over de toelating. Hier krijgen de asielzoekers, naast ambtenaren, met vrij jonge Nederlanders te maken, die de uiteindelijke zeggenschap over hun toelating blijken te hebben. Wat er ook gebeurt, ze zullen hun band met die Nederlanders behouden, omdat die vanuit Nederland verantwoordelijk worden gesteld voor hun lijfsbehoud.
In deze eerste fase liggen bij de asielzoeker verantwoordelijkheden voor zichzelf en vaak ook voor achtergeblevenen. Hun zorgen bestaan dus in eerste instantie over het scheppen van helderheid over de achtergronden van hun asielaanvrage; niet alleen voor de beoordelende Nederlander, maar ook voor zichzelf. Deze eerste fase zou dan ook niet alleen een periode van passief afwachten moeten zijn, en van ping-pong, maar ook een periode waarin in betrekkelijke rust en in absolute veiligheid gewerkt kan worden aan een overzicht van de toestand. Daarbij is de zekerheid dat ze nu kennismaken met mensen die zich hun lot blijvend zullen aantrekken een nieuw gegeven.
Een deel van de vluchtelingen is in paniek gevlucht, en wil in wezen helemaal niet weg uit zijn eigen samenleving- maar kan daar eenvoudigweg door een veelheid van redenen niet meer blijven. Voor hen kan de directe band met iemand in het westen een mogelijkheid betekenen om de ellende van ballingschap te ontlopen. Onder bepaalde omstandigheden zullen ze er de voorkeur aan geven om terug te gaan.
Voor de overigen geldt de beslissing van de Nederlander: een harde waarheid voor beide partijen.
Na de beslissing begint de tweede fase. Voor hen die teruggestuurd worden draagt de Nederlander verantwoording.
Worden ze in het land waar ze terechtkomen alsnog vervolgd, mishandeld of in ellende gestort, dan zal de Nederlander er hier op worden aangezien door controlerende instanties als Amnesty International, en dan zal hij zijn beslissing moeten herzien, als dat nog kan, of met de consequenties ervan moeten leven.
Voor hen die toegelaten worden begint een periode van oriëntatie op de Nederlandse samenleving. Zij gaan deel uitmaken van het studiecentrum waarin de 12- en 15-jarige Nederlanders worden geconfronteerd met de ideologieën over vluchtelingen. Zelf zullen ze hun leven vaak moeten vertellen aan deze kinderen. Daarnaast zullen ze zich de Nederlandse taal eigen moeten maken, zodat ze deel kunnen nemen aan discussies.
Nu worden ze geconfronteerd met een samenleving waarin ideologieën structureel worden getoetst aan de rede, waarin de rede ideologie is. Hier zal zich het eigene van de Nederlandse samenleving aan hen manifesteren op een manier die de velen van hen misschien niet erg zal bevallen.
Want in deze fase worden ze, net als de kinderen uit onze eigen samenleving, geconfronteerd met de harde eis, dat ze de rechten die ze voor zichzelf eisen, ook aan anderen moeten gunnen. Velen van hen, zo niet allen, komen echter voort uit ideologieën waarin dat in het geheel niet geldt.Op het moment dat ze zich realiseren dat ze in een samenleving terecht gaan komen waarin, om maar eens iets te noemen, vrouwen niet mogen worden achtergesteld, andersgelovigen of andersgekleurden of anders-sexueelgeaarden dezelfde actieve en passieve stemrechten hebben, en dat hun persoonlijke geloof of ethische overtuiging daaraan ondergeschikt is, zullen velen van hen alsnog besluiten af te zien van hun recht op toetreding tot de Nederlandse maatschappij.
En hier komen we aan een aspect van 'De Moet' dat tot nog toe onbehandeld bleef, maar dat er zo logisch uit voortvloeit dat het hier zichzelf naar de oppervlakte dringt, en in de praktijk ook op een volstrekt natuurlijke wijze vorm zal krijgen: de Nederlandse eigenheid.
De tegenhanger van het hysterisch nationalisme is namelijk, dat wel degelijk elke Nederlander het gevoel heeft dat we in onze cultuur toch iets waardevols hebben. Dat er ergens in onze geschiedenis, hoe gekleurd ook door kapitalistisch eigenbelang en (neo)koloniale belangen, een aspect zit waaraan we belang hechten.Het probleem is dat iedereen die probeert om dat aspect onder woorden te brengen ogenblikkelijk wordt bijgevallen door racisten.
Wij zijn in deze val beland doordat wij dit gevoel hebben ondergebracht in het begrip 'vrijheid'.
Wij zeggen dat we opkomen voor de 'vrijheid' van iedereen om te leven naar zijn eigen overtuiging, maar wij durven niet toe te geven dat wij in wezen bedoelen dat wij iedereen dwingen om zijn overtuigingen te beperken tot het gebied waarop ze een ander niet tekort doen.
Alleen durven wij het woord dwingen niet in de mond te nemen, omdat wij op dat moment onszelf zouden 'verlagen' tot precies het niveau van de mensen die wij zeggen te bestrijden.
Dus wij dwingen niet, nee, wij staan voor 'Vrijheid'. En met deze opstelling proclameren wij onszelf superieur aan elke andere levensovertuiging.Tot nog toe trapte de wereld daarin. Waarom? Omdat wij, met dat woord
VRUHEID in ons vaandel, inderdaad opgeklommen zijn tot 'superieur': de rijksten, de machtigsten, de best geïnformeerden.
En de rest van de wereld? Die is vrij om te kreperen.
Er is maar één probleem: dat vertikt ze. En nu komt ze bij ons terug, en ze vangt ons uitgerekend op dat woord: Vrijheid. Zo eisen terroristische godsdiensten bij ons het recht op vrijheid op. Niet dat ze minder terroristisch zijn dan de godsdiensten die we al gewend waren, maar omdat ze van elders komen, valt het ons opeens op.Moeten wij religieuze moslems het recht ontzeggen een van onze schrijvers (Inderdaad: een van ONZE schrijvers) ter dood te veroordelen? Zeker. Net als we de Katholieken het recht hebben ontzegd om ketters te verbranden.
Zijn de Katholieken 'vrij' in Nederland? Allerminst. En dat moet zo blijven ook.
Kortom, we moeten af van de illusie dat 'Vrijheid de essentie uitmaakt van de Nederlandse eigenheid, en dat wij Nederlanders superieur zijn, omdat we geen dwang toepassen.
In 'De Moet' zullen we op een volstrekt organische manier worden teruggeleid op de naakte, en waardevolle kern van de Nederlandse eigenheid- en die zal denkelijk ongeveer als volgt luiden: Nederlanders leven vanuit de overtuiging dat 'rechten' pas werkelijk bestaan als ze voor iedereen bestaan. Dat heeft iets te maken met 'gelijkwaardigheid', weet U nog?
Dit is een een geloof dat op geen enkele manier superieur is aan de overtuiging dat er een God bestaat die verantwoordelijkheid is voor ongelijkheid, wiens wegen ondoorgrondelijk zijn, of die uiteindelijk een diepere bedoeling heeft met elk kind dat op deze wereld sterft aan honger of aan aids.
Het is uiteindelijk alleen maar een ander geloof, het geloof in de Rede.
Bovendien zullen we ontdekken dat deze overtuiging geen passieve is, maar een actieve, en zelfs een agressieve. Het is deze agressieve kant van de Nederlandse geaardheid die tot uitdrukking komt in de naam: 'De Moet'.
Het is de bron van het 'geheven vingertje' waardoor de Nederlander beroemd is in het buitenland, en waardoor we ons soms zo belachelijk voelen, als we proberen om onszelf te profileren als wijze, boven de partijen staande buitenstaanders op het wereldtoneel.De werkelijkheid is dat wij geen buitenstaander zijn, maar medestrijders, en dan nog maar een betrekkelijk kleine groep ook. Want wie staan er op het wereldtoneel aan onze zijde? Misschien wat Belgen, Scandinaviërs en een halve Engelsman.
Het is goed om kritisch te zijn op de Nederlandse samenleving. Ze is gebouwd op een behoorlijk rot fundament. Ze zit rot in elkaar, en ze heeft vaak een rottige uitstraling. Dat geldt allemaal ook voor Amsterdam in het bijzonder- MAAR: het is tegelijkertijd een monument met bijzonder grote historische en esthetische waarde, dat het waard is om te worden behouden en verdedigdHoe kan dat?
De oplossing ligt in de dialectiek van de geschiedenis: waarin al het waardevolle voort lijkt te komen uit dood en verrotting.
Als we er niet zeker van zouden zijn dat in al die rottigheid in de Nederlandse samenleving niet ergens een waardevolle kern zat, dan zouden we ook geen moeite hoeven doen om iets te behouden. Dan zouden de cynici gelijk hebben, en dan zouden ze de eersten zijn die uit hun rijke huizen zouden moeten worden gesleurd en teruggeduwd in de ton waarin Socrates het cynisme zijn naam gaf.Dan zouden we de RARA zijn zin moeten geven en Nederland ten onder laten gaan in een golf van terreur en geweld.
Maar we zijn daar wel zeker van.
En dus zullen we die waardevolle kern vorm moeten geven in concrete projecten waarin we het allemaal weer eens voor onszelf kunnen ontdekken en op een rijtje zetten.
Wij kunnen dat in Amsterdam doen in de vorm van 'De Moet en het Mag'.
Laten ze het in Rotterdam en Maastricht en Waveringen op hun eigen manier doen.
Tijdens de tweede fase zullen alsnog een aantal asielzoekers besluiten om terug te gaan, of elders hun heil te zoeken, omdat ze zich niet kunnen verenigen met bepaalde radicale aspecten van de Nederlandse samenleving.
Zoals gezegd blijven er ook dan Nederlanders verantwoordelijk voor hen.Maar zij die blijven gaan de derde fase in, waarin wij een aantal van hen zullen vragen de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor Nederlanders.
In 'Het Mag' zullen een groot aantal werkgelegenheidsplaatsen zijn waar mensen vertrouwd kunnen raken met de Nederlandse verhoudingen en manieren van zaken doen. Daar zijn de grote feesthallen, en daar is een markt waar zij, geholpen door projecten vanuit het ministerie van economische zaken, in- en exportprojecten kunnen opzetten naar en vanuit de landen waarmee ze vertrouwd zijn.
Een andere mogelijkheid zagen wij al: sommigen van hen zullen onze kinderen gaan begeleiden in de grote hal waarin ze 36 uur zonder eten doormaken.
Maar voor dit werk met kinderen is niet iedereen geschikt.Kortom, in de laatste fase vindt concrete scholing plaats en wordt werkervaring geboden op basis waarvan asielzoekers uiteindelijk met gelijkwaardige kansen op de Nederlandse arbeidsmarkt een plek zullen kunnen veroveren.
Net zoals voor de kinderen. is er ook hier een vierde, permanente plaats, die echter niet bedoeld is voor de opvang van asielzoekers, maar voor de opvang van slachtoffers van rampen en oorlogsgeweld.
Sinds de Golfoorlog weten we, dat de westerse autoriteiten er bij catastrofes van uitgaan dat het voor sommige slachtoffers beter is om direct naar het westen vervoerd te worden: toen het om mogelijke westerse slachtoffers ging bleek het opeens mogelijk om luchtbruggen te organiseren, en ziekenhuisfaciliteiten voor te bereiden voor deze gevallen.Nu onze beschaving in het kader van de nieuwe wereldorde bezig is om interventiemachten op te bouwen die binnen enkele uren inzetbaar zijn, waar ook ter wereld, is het niet meer dan normaal om deze interventiemachten bij voorbaat ook op te zadelen met een permanente taak op het gebied van de humanitaire hulp, door noodopvang te bouwen op het terrein van 'De Moet en Het Mag'.
Dit zou de investeringen in een dergelijke macht minder absurd maken, en helaas waarschijnlijk ook leiden tot een intensief gebruik ervan.De locatie zo dicht bij Schiphol maakt dit project ook zeer geschikt.
Na leniging van de eerste nood worden deze slachtoffers uiteraard gerepatrieerd; tenzij ze besluiten om asiel aan te vragen.