Inleiding

Toen het StAUT -Kindertheater in '69 ontstond werd het studententheater op twee niveau's beïnvloed.
Enerzijds was er natuurlijk de studentenbeweging, met haar terechte bezwaren tegen een verouderde universiteit (al hield ze er fantasieloze strijdmiddelen op na).
Aan de andere kant was er de aktie Tomaat, die verstarde toneelgroepen verweet geen respekt voor hun publiek te hebben.
Die twee invloeden hebben onze ontwikkeling bepaald tot de dag van vandaag (1982).
Binnen ons theater zoeken we steeds een zo eerlijk mogelijke band met ons publiek, en onze voorstellingsvormen zijn op grond daarvan ontwikkeld, daarbij proberen we ook een nieuwe verhouding tot stand te brengen tussen ons prakties werk en ons theoreties nadenken daarover.
Op de universiteit wordt een student nog steeds voorbereid op een maatschappelijke positie als 'wetenschapper', die de praktijk onderzoekt alsof hij niet zelf van die praktijk afhankelijk is, er een plaats in heeft. In die zin willen wij geen wetenschappers zijn: wij voelen ons in de eerste plaats theatermakers, artiesten (hoewel we dit begrip in dit boek verder voor de kinderen zullen reserveren).
Toch geloven we in het nut van systematies nadenken over je praktijk, sterker nog, dat vinden we leuk.
Bij de wetenschappelijke methoden die men ons op de universiteit wil bijbrengen blijkt steeds weer, dat de belangen van de onderzoeker en die van de onderzochten niet met elkaar verbonden mogen zijn, ze moeten worden losgekoppeld. Dat leidt dan tot een soort van handelen dat wij ons met het theater niet kunnen veroorloven: de funktie van publiek mag nooit of te nimmer die van proefpersoon worden.
Betekent dit dan dat wetenschappelijk denken niet is weggelegd voor degenen die méér willen weten over hun éigen werk met mensen? Wij denken van niet. Elke nieuwe voorstelling levert weer nieuwe en verdergaande ervaringen op, waarvan we kunnen leren.
Intussen is de studentenbeweging dood, Tomaat begraven. Het wereldje van toneelmakers is weer verstard tot een soepige massa die niet in staat is welke mening dan ook te logenstraffen (behave dan die, dat het goed zou gaan met het toneel.)
Groepen strijden alleen nog voor hun bestaan, en als dat niet meer nodig is komen ze tot de ontdekking dat het interessantste wat ze te vertellen hebben is, dat er eigenlijk niets te vertellen valt.
In dit klimaat zijn wij met onze voorstellingen en opvattingen in een totaal geïsoleerde positie geraakt. Onze voorstellingen zijn bovendien te komplex om nog op een festival (of iets dergelijks) vertoond te kunnen worden, en we spelen doorgaans op plaatsen waar geen vakgenoten komen kijken.
Aan de universiteiten en andere opleidingen is de diskussie verstomd, en verkeren we, voorzover we daar nog studeren, allemaal in moeilijkheden.
Om twee redenen hebben we dit boek geschreven.
Ten eerste is het te moeilijk geworden om geïnteresseerden uit te leggen waar we mee bezig zijn. Onze voorstellingen lijken eenvoudig, maar zijn het resultaat van 11 jaar ervaring. In dit boek staat die ervaring zo goed mogelijk weergegeven. We hopen dat anderen zich daardoor geïnspireerd voelen zich met ons en ons werk te bemoeien.
Ten tweede willen we de diskussie binnen het Nederlandse kindertheater weer op gang helpen. In verschillende fasen van ons werk zijn wij onderwerpen tegengekomen die, naar onze mening, van direkt belang zijn voor de kindertheatergroepen die op dit moment werken.
De diskussie over het theater voor kinderen, die toch al nooit zoveel voorstelde, is op dit moment echter definitief in elkaar geploft. Voorzover er nog wordt gepraat gaat dat over het verkopen van voorstellingen, zitplaatsen of het al dan niet opzetten van 'strukturele voorzieningen' zoals bijvoorbeeld het waanzinnige CRM-plan om in het midden van het land een 'dienstencentrum' neer te zetten.
Subsidie is belangrijk, en ook wij hebben geld nodig zoals uit het boek verder nog wel zal blijken, maar het is voor alle bestaande en nog op te richten kindertheatergroepen van een veel essentiëler belang dat, door middel van onderlinge diskussie, op een veel bewustere manier voorstellingen worden gemaakt.
Want kinderen zijn niet op dezelfde manier weerbaar tegen theatermakers als volwassenen. Kinderen zijn in elke situatie aan het leren, onstuitbaar, of je dat als volwassen akteur nu wilt of niet. Je kan niet zeggen datje 'alleen maar een middagje amusement' wilt brengen, want of de kinderen iets van je theater leren, dat bepaal je niet zelf, dat bepalen zij.

En kinderen leren anders dan wij. Je kan misschien héél overtuigend vertellen dat hun mening belangrijk is, maar als je ze, om dat aan te horen, in het donker op stoeltjes zet, zelf in het licht gaat staan en niet reageert op wat zij doen, dan léren ze het tegendeel. En terecht.
We willen onze konklusies met dit boek aanbieden aan de andere kindertheatergroepen, en we vermoeden dat ook mensen die op andere terreinen met kinderen werken er wat aan zullen hebben.

We bieden echter geen methode aan.

Onze voorstellingen zijn ónze voorstellingen, en hebben hun uiteindelijke vorm gekregen door de speciale kapaciteiten van onze spelers.
Wij zijn er van overtuigd, dat als anderen onze ervaringen in hun voorstellingen verwerken, er weer hele andere en nieuwe vormen ontstaan. En dat lijkt ons interessant.
Slechts een nieuwe diskussie over de voorstellingen kan volgens ons leiden tot een sterkere positie van het kindertheater als geheel. Een positie die niet meer ondergeschoven is bij het grote-mensen-toneel, maar die een eigen positie moet worden op grond van de enig werkelijk onderscheidende faktor: de publieksgroep.


Terug naar Inhoud