Voorwoord

Opmerkelijk aan de opzet en organisatie van 'Vraag maar aan de artiesten' is de poging het experimentele toneel met kinderen met wetenschappelijk onderzoek te verbinden.
Deze verbinding tussen experimenteren met nieuwe vormen van toneel die passen bij de ontwikkelingsfasen van kinderen, en zoeken naar een methodologie en een theoretische grondslag die aansluiting geven op het wetenschappelijk denken, past in een meer algemeen kader van vernieuwingen in de sociale wetenschap.

Dit kader van vernieuwingen kan algemeen worden aangeduid als een tendens om de problematiek van het menszijn te verwetenschappelijken. In het geval van dit kindertheater gaat het daarbij meer specifiek om de problematiek
van het kind-zijn, zoals die via het methodologische instrumentarium van een experimentele toneelvorm aan de dag kan treden.
Enkele aspekten van deze verwetenschappelijking in de benadering van de kinderwereld wil ik hier in het kort releveren.
Een eerste kenmerk van verwetenschappelijking is de gerichtheid op resultaten op langere termijn. Experimenteren, louter om het experimenteren, is een manier van werken zonder maatschappelijk geheugen, waarbij het verkrijgen van inzichten inzake methode en theorie aanhoudend verloren gaat voor geïnteresseerden uit een grotere groep dan van degenen die hebben meegewerkt en ter plekke zijn geweest.
De sociale funktie van de verwetenschappelijking bestaat dus uit een transformatie van de resultaten der leer processen -die binnen het experimentele kader hebben plaatsgehad -naar een meer algemene herkenbaarheid en geldigheid.
Daardoor wordt in beginsel ernaar gestreefd de resultaten van de leerprocessen, die de betrokkenen hebben doorlopen, om te zetten in een meer blijvende methodologie - die overigens steeds kan worden bijgesteld; en in een theo retisch kader van verklaring en toetsing, waarin de verworven inzichten omtrent de problematiek van het kind in de maatschappelijk kommuniceerbare vorm van theorievorming wordt gecodeerd.
Inzake de methodologische vernieuwing waartoe het kindertheater van deze groep heeft gevoerd, speelt het experimentele karakter van de onderneming een fundamentele
rol. In plaats van rollen die tevoren volledig zijn vastgelegd, en een scenario dat hun onderlinge samenhang dwingend ontwikkelt volgens een intrige die voorschrijft op welke wijze het toneelspel dient te verlopen, domineert in het experimentele kindertheater de openheid voor het onverwachte gebeuren. Dit onverwachte gebeuren wordt geleverd door
de akties en reakties die door de kinderen spontaan tot uiting worden gebracht.
Het wezenlijk experimentele karakter is hier zó opvallend, dat de strukturele overeenkomst met experimenten in de natuurwetenschap aanwijsbaar is: het objekt van onderzoek -in dit geval de belevingswereld van kinderen – wordt, door de enscenering van een situatie, gebracht tot het manifesteren van karakteristieken die anders verbor-
gen of minstens onopgemerkt zouden blijven.
Het experimentele karakter wortelt in de opzet van de methode -en heeft derhalve een duidelijke methodologische komponent. zoals dat in iedere verwetenschappelijking het geval is.
De methode van het experimentele kindertheater is in wezen induktief -waar het traditionele toneel door een deduktieve wijze van werken werd gedomineerd. Immers,
in het traditionele toneel vloeide het spel van de spelers, tot in de details van wat ze zouden zeggen en doen, voort uit wat de schrijver op papier had gebracht.
En in de Griekse tragedie en het klassieke Franse toneel van de XVlle eeuw (dat er in wezen een imitatie van was), lag zelfs de aard van de intrige reeds bij voorbaat vast -
zodat zelfs de schrijver zich niet aan de logika van een dwingend en bij voorbaat reeds bekend verloop van de gebeurtenissen kon onttrekken.
In het experimentele kindertheater is in de plaats van deze vooropgezette dwangmatigheid gekomen een methodologie die fundamenteel emancipatorisch van opzet is. De wereld van het kind heeft haar eigen authenticiteit en recht op kreativiteit -waarvoor door de opzet van het toneel slechts de kaders worden geleverd, zonder dat de inhoudelijke en vormelijke bepaaldheid door een vooropgesteld verloop van het toneelspel zal worden gereguleerd.
In het zoeken naar een theoretisch kader voor interpretatie, komt in dit kindertheater een vooronderstelling naar voren, die past binnen recente inzichten omtrent de ontwikkeling van een kind -zowel wat betreft diens emotionele kenmerken. alsook zijn vermogen tot handelen en opbouwen van een intellektuele gedachtenwereld.
Zo speelt de vooronderstelling een rol, dat er vruchtbare perioden zijn in de ontwikkeling van een kind, specifiek gericht op de ontwikkeling van bepaalde aspekten van het
leerproces der eigen identiteit.
Zoals we weten dat er een vruchtbare periode is om te leren spreken -die optimale resultaten geeft en slechts met zeer veel moeite kan worden ingehaald, wanneer de
omstandigheden voor het leren spreken in die periode ongunstig waren -zo ook lijkt er een optimale periode te zijn voor de ontwikkeling van het vermogen tot handelen.
Het lijkt erop dat deze kindertheatergroep juist kinderen ontmoet die in deze belangrijke vormingsfase van hun identiteit verkeren. Voor het instuderen van handelingsidentiteit is een kader nodig waarin handelen -in een imaginaire dan wel werkelijke vorm -mogelijk is, of als mogelijk wordt voorgesteld. Het experimenteel kindertheater lijkt zulk een kader op een systematische wijze te leveren, hetgeen de verklaring vormt voor de opmerkelijke graad van inventiviteit en kreativiteit waarvan de kinderen blijk geven.
Inzake de vraag naar de maatschappelijke relevantie en het menselijk belang dat met het experimentele kindertheater is verbonden, komt een beeld naar voren van een meer komplete mens, waartoe de opzet en organisatie van dit experimentele kindertheater de aanzet helpt leveren.
Een mens die in staat meent te zijn tot handelen, omdat hij van zichzelf het beeld heeft opgebouwd -als een bewuste identiteit -van een wezen dat uit zichzelf reageert op
gebeurtenissen die zich aan hem presenteren, vormt het resultaat op langere termijn van de spelsituaties waarin dit vermogen werd gestimuleerd en blijvend tot ontwikkeling
werd gebracht.
Zulks in tegenstelling tot het onvermogen tot handelen dat een blokkade vormt van inzet en energie die de identiteit van mensen vaak een levenlang kan hinderen, of in motivatie verlammen.
Naar mijn mening levert het experimentele kindertheater een bijdrage aan de ontwikkeling van een natuurlijk leerproces waarvoor de methodologische en theoretische reflektie de meer blijvende kaders van overdracht en kommunikatie zullen leveren.

Amsterdam, december 1980
Dr. Arnold Cornelis
Voorzitter vakgroep grondslagen en methoden
Fakulteit der Sociale Wetenschappen B
UNIVERSITEIT V AN AMSTERDAM


Terug naar Inhoud