I.
Zeven stellingen over de Theaterwetenschap
Er
is geen complexer object dan theater.
Theater is bewuste zowel als onbewuste, individuele zowel als collectieve reflectie op de mens, op het leven, op zin[1]. Reflectie op theater is derhalve 'reflectie op reflectie' en daarom in essentie een reflectie op de levende (d.w.z. buiten-wetenschappelijke) filosofie.
De
ontwikkeling van theater is iteratief[2]
en daardoor hebben de grenzen van theater (van kunst) een fractal-karakter.[3]
Vernieuwing
vindt plaats zowel 'naar buiten', als 'naar binnen', en op elk gewenst
niveau, dus zowel in het vormexperiment als in de herhaling, zowel op het
'scheppende' als op het 'uitvoerende' moment. De dimensie van het object
(theater) is gebroken, dat wil zeggen dat de ruimte waarin het bestaat
discontinu is: op welke schaal men het ook bekijkt, erbinnen bevinden zich
oneindig veel ruimtes die niet tot het object horen en erbuiten oneindig
veel die er wel toe behoren.
Het
gebrek aan filosofische basistraining is funest voor de theaterwetenschap
in Nederland.
ØEr
is geen inconsistenter wetenschap dan de theaterwetenschap.
Het is de theaterwetenschap systematisch onmogelijk te streven naar consensus omdat het object( kunst) de constructie van een algemeen geldende waarheiddoor haar aard altijd zal deconstrueren .
Elke
hypothese die de theaterwetenschap formuleert roept een antithese op inde
vorm van een voorstelling. Dit komt omdat het niet de theaterwetenschap
is die het theater bestudeert, maar eerder het theater dat de theaterwetenschap
bestudeert.
Er is geen wetenschap die haar object zo slecht definieert als de
theaterwetenschapper
in een systematisch debat en zijn gedrag in de dagelijkse
praktijk.[7]
Er
is geen wetenschap die zichzelf zozeer overschat als de theaterwetenschap.
Zij denkt boven de triade 'produktie, distributie, receptie' te staan, maar in werkelijkheid is ze slechts een beperkt deel van de receptie.[8]
Er
is geen wetenschap die zijn beoefenaren een zo vals gevoel van eigenwaarde
opdringt dan de theaterwetenschap.[9]
Zoals elke wetenschapper wordt de theaterwetenschapper gedreven door de zucht naar controle over zijn object. Het theater echter is een object dat zich door haar aard niet laat kennen door haar beheersers en zich niet laat beheersen door haar kenners.
Wie
het theater kent, weet dat hij het niet kan beheersen.
Wie
het theater wil beheersen, kan het niet kennen.[10]
Theater is een vorm van kennen die voorafgaat aan het wetenschappelijk kennen. Kunst is de voorhoede van de wetenschap.[11]
ØEr
is geen tak van wetenschap waarin een ongefundeerde uitspraak zo weinig
gevolgenheeft
voor de wetenschapper en zo veel voor het object dan de
theaterwetenschap.[12]
Het
feit dat de theaterwetenschap meer dan negen en negentig procent van haar
object minacht wordt niet gecompenseerd door een vorm van respect voor
de overige één procent[13]
Indien men elke vorm van drama[14] zou subsidiëren zou de dekking door het gesubsidieerde drama van de Nederlandse bevolking honderd procent zijn.
De theaterwetenschap heeft de taak op zich genomen een moderne ('wetenschappelijke') basis te verschaffen voor een uitsluitingsstructuur van negenennegentig procent van het reëel bestaande drama .[15]
ØHet
gaat er de theaterwetenschapper niet meer om, te zoeken naar een
norm
voor
theater[16],
het gaat hem er om, die norm te zijn.[17]
Theaterwetenschappen
kunnen nooit een normatieve basis leveren voor de beoordeling van theater.[18]
Elke aanspraak op beleidsverantwoordelijkheid op basis van theaterwetenschap is dan ook ongefundeerd.
Een theaterwetenschap die niet als eerste resultaat heeft, een bom te laten ontploffen[19] onder de arrogantie van het kunstbeleid zou zichzelf niet eens serieus mogen nemen.[20]
Deopleiding
theaterwetenschappen dwingt tot cynische distantie:
De studenten zijn te jong. Hen wordt echter de mogelijkheid van naïveteit ontzegd. De verplichte praktijkonderdelen missen noodzakelijkerwijze kwaliteit- dit wordt opgevangen door ironie.[21] De ironische distantie is de introductie tot een cynisch-reflectieve houding.
De
opleiding pretendeert dat zijn afgestudeerden verantwoordelijkheid kunnen
dragen, maar wijst de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zijn studenten
af.
Theaterwetenschappers
worden in de praktijk opgenomen (op basis van hun diploma) in besluitvormende(normerende)
posities. Daar kunnen zij hun werk echter alleen doen op basis van individuele
normen. Hun werkgevers echter nemen hen juist in dienst om het beleid te
ontsubjectiveren. Dit dwingt dramaturgen tot de mystificatie[22]
van hun produkt: schijnbaar beschrijvende taal waarin echter oordeel is
verstopt (geïmpliceerd), oordeel dat slechts door de context werkzaam
(geactualiseerd) wordt.[23]
ØEr
is geen andere vorm van reflectie die haar object[24]
in zulke mate beïnvloedt
als
de theaterwetenschap.[25]
Elk
mogelijk probleem in de taal wordt in de theaterwetenschap gekwadrateerd.
Er
zijn momenteel zeker 4, elkaar uitsluitende, talen beschikbaar voor de
reflectie over het theater.
Met
geen van deze talen kan een uitspraak uit een andere worden ondergraven
of gedesavoueerd. Geen
van deze talen is superieur aan een andere. Elke
taal impliceert een eigen paradigma voor reflectie. De
naïeve taal is reflectie in dezelfde dimensie als het object. Deze
reflectie is een noodzakelijke voorwaarde voor kunst: zowel voor produktie
als voor receptie. In
deze taal is discussie niet nodig, maar evenmin onmogelijk. Het
produkt van deze taal is norm, of opnieuw kunst. De
oerzin van deze taal is "Ik vind het mooi" en is de meest weerloze zin
die er bestaat. De
analytische taal is beperkt tot de logica en is discussie[28]. Het
produkt van deze taal is (slechts) kennis (en dus geen norm). Het
oerwoord van deze taal is het woord 'dus'. De
cynische taal is de taal van het oordeel[29]. De
spreker is zowel als partij als scheidsrechter, elke uitspraak impliceert
een oordeel op metaniveau. Binnen
de cynische taal is discussie niet mogelijk en niet nodig. Het
produkt van deze taal is manipulatie. Het
basisbegrip in deze taal is: "waardeloos" De
deconstructive taal is de taal van de angst[30].
(Angst is de oer-emotie.) Deconstructie
is strijd en de spreker is winnaar. Binnen
deze taal is de discussie verboden. Het
produkt van deze taal is vernietiging. Haar
essentie is dat ze geen begin kent en dus ook geen zwakheid (haar
bestaan kan ook niet worden aangetoond) In
het theater kunnen alle talen gelijktijdig zijn. De
taal van een personage kan naïef zijn. De
taal van het symbool kan analytisch zijn. De
taal van de metafoor kan cynisch zijn. De
taal van de acteur kan deconstructief zijn. Dus
is het theater een superieure reflectievorm ten opzichte van elke binnen
taal gevangen vorm. Wetenschap
over theater is als grammatica over poëzie. Het
publiek collectief- dat is ook de markt. De markt is dus eenaan
de wetenschap superieure reflectie op theater. Men kan over deze reflectie
ongelukkig zijn- en dan kan men daarover theater maken, maar een poging
de markt te corrigeren is bij voorbaat tot mislukken gedoemd. De theaterwetenschapper
onderschat de markt, omdat hij denkt er boven te staan terwijl hij er slechts
een klein onderdeel van is. De
theaterwetenschap als een onderdeel van de reële receptie van Drama
leidt aan een verborgen, want onbewuste, agenda, namelijk het voeren van
strijd tégen de reële receptie van Drama, ten gunste van een
relatief beperkt subfenomeen: een deel van het toneel dat een minderheid
van het hoog-opgeleide publiek zich wenst. In
de Westeuropese werkelijkheid is het publiek zich inmiddels zeer wel bewust
van de conclusies die uit zelfreflectie voortkomen. Dat bewustzijn ligt
veel hoger en is ook veel lucider dan in het algemeen wordt aangenomen.
Wie het denken over het eigen bestaan niet aankan of wil, vlucht voor het
denken. Dit is niet, zoals wordt aangenomen een 'domme' reactie en ze komt
in alle lagen van de bevolking voor. Het drama als reflectievorm geeft
een getrouwe weerspiegeling van deze vlucht. De theaterwetenschappen echter
miskennen dit vluchtgedrag als een 'vergissing', waarvan de oorzaak moet
worden verklaard. en uit de weg geruimd. Buiten
de taal bestaat geen Zin. Dat kunnen we in de taal, en door de taal, constateren. Zwijgend
zouden we misschien naar dat inzicht kunnen leven maar zodra we ons in
taal uiten, betreden we het gebied van de zin. Er is geen zin zonder zin.
Een zin zonder zin is on-zin. (D.w.z. syntactisch of semantisch onjuist,
d.w.z, is wel een serie geluiden, maar geen zin) De
Zin: "Het leven heeft geen Zin" heeft Zin. In
die zin is ook een bijeenkomst van dramaturgen[31]
theater. De vroegere liefhebber van toneel geeft zichzelf een beeld van
absolute controle en macht, het beeld van de wetenschapper. Aan dat
beeld, eerder dan aan zijn gedachten, wil de liefhebber nu voortaan gezag
ontlenen, maar, hij kan het niet helpen, dat beeld reflecteert voor wie
het zien wil toch ook weer op vertederende wijze wie hij is. Een imponerend
congresmapje[32]
omhult een toevallige veelheid van opinies, feitjes, lijstjes en beschouwingen.
Het dient om zichtbaar te worden gedragen, het is een betekenisvol rekwisiet,
en dan hindert het niet dat er af en toe een pagina mist. Welke
rol speelt de dramaturg met het mapje onder de arm? In aanzet lijkt hij
op Trofimov, de eeuwige student in 'De Kersentuin', hopeloos verliefd op
Ljuba (het theater), de vrouw die geleefd heeft en voor wie geen plek meer
is. Hij zoekt zijn toevlucht in ironie, in superioriteit: "Wij staan
boven de liefde", roept hij.Maar
Ljuba kan daar niet in meegaan:"Men
moet een man zijn, op Uw leeftijd, men moet in staat zijn hen te begrijpen
die verliefd zijn...Men moet liefhebben...
men moet verliefd worden... Ja! Ja! En u bezit niet de minste puurheid,
u bent slechts een kleine schijnheilige, belachelijke misgeboorte,
een monster. 'Ik
sta boven de liefde!',
herhaalt zij hem spottend, U staat niet bóven de liefde,
u
bent slechts een nietsnut, zoals Firs zou zeggen. Met Uw leeftijd heeft
u nog niet eens een maîtresse!" Trofimovs
radeloosheid bereikt een dieptepunt, hij heeft geen weerwoord en hij rent
weg."Tussen ons is alles uit",
roept hij, in een hartbrekende (als het goed gespeeld wordt, zoals in de
voorstelling van Peter Brook in Parijs) poging tot straf en destructie. In
aanzet, ja, maar de dramaturgie is een moderne Trofimov, een afgewezen
minnaar die met een wraak in woorden geen genoegen meer neemt. Zijn wraak
in de huidige tijd is de wraak van de wetenschapper die zich schepper
waant, hij neemt Ljuba met geweld, plant zijn zaad in haar en verwekt een
kind waarop hij vervolgens weer even hopeloos verliefd word. Dàt
is het drama van de Dramaturg, de niet geleefd hebbende liefhebber, de
Trofimov van onze tijd. Tsjechov
had hem al goed in de gaten. M.J.
Trapman.
Noten.