DE PRINS EN HET VUUR.

Er was eens een prins die hartstochtelijk verliefd was  op een prinses die ook verliefd was op hem, tot ze op een dag stierf.

De prins was ontroostbaar. Zijn verdriet was zo groot, dat in zijn nabijheid geen vuur meer wilde branden. Zette hij zich 's avonds bij een van de vele grote haardvuren in het paleis, dan doofde dat. Geen banket waaraan hij aanzat kon nog worden genoten onder vrolijk kaarslicht. Natuurlijk had men in het begin medelijden met hem, maar spoedig begon zijn aanwezigheid de mensen te hinderen, zeker als het avond was en men grote behoefte had aan het licht en de warmte van vuur.

Zo kwam het, dat de prins op zekere dag besloot dat hij zou vertrekken om te gaan zoeken naar een nieuwe geliefde.
Hij liet een gouden medaillon maken met daarin de beeltenisvan de prinses, vervaardigd door de beste kunstenaar van het land. Hij nam een groot gevolg in dienst, en kocht een karavaan met paarden, koetsen en tenten.

Zijn tocht duurde vele jaren en hij ontmoette vele mooie jonge vrouwen, soms zeer rijk, soms ook zeer arm, die grote liefde voor hem opvatten. Maar zijn verdriet bleef; en wel zo sterk dat ook het vuur dat hij in deze vrouwen ontstak snel doofde.
Bovendien begon zijn gevolg af te brokkelen: het eten in de karavaan was vaak koud, soms ook moesten paarden onderweg worden verkocht omdat de smit geen nieuwe hoefijzers kon slaan.
Zo brak de dag aan dat de laatsten uit zijn gevolg hem verlieten en nog later moest hij uiteindelijk ook zijn eigen paard achterlaten, omdat het kreupel werd.

Te voet kwam hij aan bij de zee, waar hij lange tijd op een klif zat met het medaillon in zijn hand en starend naar de golven. Daar lag zijn verdriet: ontelbare zoute tranen, golvend zoals hij ze voelde in zichzelf. De zee leek hem iets te vragen, zoals zij op hem afkwam maar ook van hem vandaan naar de verre einder wees en hij besloot haar te volgen.

In een haven ging hij scheep. Om zijn passage te betalen moest hij afstand doen van het medaillon, het laatste beetje rijkdom dat hem restte. De beeltenis nam hij er uit, hij drukte zijn lippen op het portretje, en om te voorkomen dat hij het verliezen zou at hij het op. Op het schip kreeg hij een hangmat op het voordek bij de boeg, zover mogelijk verwijderd van de stoommachine die het schip aandreef.
Na maanden varen, die hen nauwelijks dichter bij de horizon leken te brengen, verzeilde het schip in een storm en de prins dreigde van het dek te spoelen.
De kapitein liet hem naar binnen halen, maar onmiddellijk begon het vuur onder de machines te doven. De prins begreep dat er geen andere mogelijkheid was dan dat hij het schip zou verlaten hoewel de kapitein dit verschrikkelijk vond en er op stond dat hij in dat geval zijn medaillon terug zou nemen.
De prins werd overboord gezet in een kleine sloep, die door de storm en de zee snel volliep en zonk. Niet lang daarna spoelde hij aan op een eiland dat uit niet veel meer bestond dan een werkende vulkaan.

De bewoners die hem vonden hadden grote bewondering voor het medaillon en gaven hem onderdak en verzorging.
Op het eiland was het leven hard. Regelmatig kwamen stromen gloeiende lava langs de bergwand naar beneden waardoor men gedwongen was huizen en bouwland op te geven en te vertrekken naar een ander deel dat net was afgekoeld.
Door de uitbarstingen van de vulkaan stormde het bijna onophoudelijk rond het eiland, zodat er ook nooit schepen kwamen die de bevolking mee konden nemen en iedereen op het eiland stamde dan ook wel op de een of andere wijze van een schipbreukeling af.

Niet lang nadat de prins was aangespoeld brak voor het eerst sinds mensenheugenis de bewolking boven de vulkaan. Vol ontzag zag men hoe het vuur uit de top van de berg spoot en hoe de roodgloeiende steen langs de hellingen naar beneden stroomde.
Zoals de mensen gewend waren begonnen ze hun huisraad in te pakken om te vertrekken maar de lava stolde en kwam tot stilstand.
Toen zag men hoe de prins de berg beklom naar de rand van de vulkaan en hoe de vuurzuil boven de top langzaam lager werd en verdween.

In de maanden die volgden veranderde het eiland volkomen. De zon bleef schijnen, en 's nachts regende het. Overal op de berg begon gras te groeien en talloze bloemen kleurden de hellingen. Toen de eerste vogels op het eiland verschenen en bereid bleken om daar ook te nestelen, durfden de bewoners eindelijk ook de berg te beklimmen om te zoeken naar die vreemde jongen.
Maar zij vonden niet meer dan het gouden medaillon, dat zij van de helling naar beneden brachten en een plaats gaven in een kleine kapel, waar het tot de dag van vandaag hangt.

M.J. Trapman,
17-3-91.


Index Writing