De Taboes van het Cynisme

We zijn er aan gewend geraakt dat het oordeel in de Kunst samenhangt met de vraag naar kwaliteit. Het woord Kwaliteit wordt gebezigd door handelaren, subsidiënten, journalisten, wetenschappers. Het wordt gebruikt in adviezen, beleidsrapporten, doelstellingen en politieke programma's. Kwaliteit, daarover lijkt iedereen het eens, is belangrijk.

Tezelfdertijd is een poging het begrip 'kwaliteit' te omschrijven taboe. Wat kwaliteit is, is persoonlijk, zegt men, subjectief. Is dat zo? Sinds Robert Pirsig zijn roman 'Zen en de Kunst van het Motoronderhoud' schreef, lijkt de jacht op de betekenis van 'kwaliteit' definitief gesloten.

Het gevolg is, dat iedereen die in de positie van beoordelaar weet te komen schaamteloos woorden als 'perfect' en 'hopeloos' in de mond neemt zonder ook maar de minste angst om daarvoor verantwoording af te hoeven leggen. Het gevolg is, dat steeds meer Kubo's die een subsidiepotje beheren, de subsidiegelden omzetten in een prijs en zichzelf in een jury, zodat zij gevrijwaard zijn van hinderlijke vragen want over het oordeel van de jury is 'nu eenmaal' geen discussie mogelijk. De woorden Kwaliteit en Jury zijn bijna synoniem met Prijs, waarbij de hoogte van de Prijs vooral dient om de waarde van de Jury te definiëren volgens de formule:

P/W(J)=C

(Hoe hoger de prijs, hoe hoger de waarde van de Jury.)

Omdat de betekenis van 'kwaliteit' een taboe is, zijn dus ook de beoordelaars zelf buiten schot gekomen. Hoewel ze hun positie vaak te danken hebben aan de een of andere vorm van geobjectiveerde kennis (een studie, bijvoorbeeld), hoeven ze op grond van die kennis, nooit verantwoording af te leggen over hun oodeel, omdat dat oordeel, zo zegt de huidige filosofie, in laatste instantie 'subjectief' is en daarom niet voor dicussie vatbaar.

Wel, om deze situatie te doorbreken is het dus nodig om een begrip als 'kwaliteit' weer eens op de snijtafel te leggen. Het mes dat wij daarbij zullen gebruiken, komt uit de sport.

 



 


1.
Wat is Kwaliteit?

Ten eerste kunnen wij makkelijk inzien dat het begrip een veel wijder gebruik heeft dan alleen binnen de Kunsten. Dat betekent dat iets dat 'Kwaliteit' heeft, daarom nog geen Kunst is.

Er zijn een aantal termen die met Kwaliteit samenhangen:

'goed' en 'slecht' (in de niet-moralistische zin, waarbij 'goed' altijd op 'meer kwaliteit' duidt) en 'meer' en 'minder' (waarbij zowel meer als minder op 'meer kwaliteit' kunnen duiden)

Wij bezien het kwaliteitsbegrip nu op het terrein van de sport, omdat hier ook 'de mens' tegen zichzelf strijdt, (ten overstaan van publiek) zodat het terrein zeer nauw verwant is met de kunst. Wij zien op het terrein van de atlethiek een aantal takken waarin het kwaliteitsbegrip zeer simpel omschreven kan worden:

Verspringen, Hoogspringen, Hardlopen.

Kwaliteit wordt in deze takken gemeten langs een enkele dimensie: afstand, of tijd. Beoordeling is zeer simpel en kan mechanisch geschieden.

De beste sprong is de hoogste, of de verste (meer afstand). De beste loper is de snelste (minder tijd).

Kwaliteit is hier in een zeer simpele vorm aanwezig en we kunnen hier dan ook goed een aantal met kwaliteit samenhangende aspecten bezien.

Ten eerste kunnen we vaststellen dat Kwaliteit zelf gelijk staat aan 'afstand' plus 'richting'. De winnaar verwijdert zich van de middelmaat, van een zeker punt dat door iedereen makkelijk bereikt kan worden, en hij doet dat door middel van techniek. De 'richting' is de soort sport. Bij hoogspringen en bij verspringen is dat letterlijk: een springer kiest voor een verticale of een horizontale afstand. De richting hangt dus samen met een (persoonlijke) keuze.

In één enkele richting kan men nu het bekende pyramidemodel gebruiken om de verhoudingen aan te geven:

Een hoogspringer en een verspringer treden niet op in dezelfde wedstrijd.
Hoewel hun technieken natuurlijk grote overeenkomsten vertonen, de verschillen zijn te groot om een vergelijking spannend te maken.

Er zijn twee soorten wedstrijden:

-die van de sporter tegen zichzelf, (die leidt tot het persoonlijk record, en die de sporter iets over zichzelf vertelt),

-en er is de wedstrijd van de sporter tegen de ander, die de sporter iets vertelt over zijn verhouding met anderen, maar die ook het publiek iets vertelt over 'de mens' in zijn algemeenheid. De fascinatie van de mens met het wereldrecord, is de fascinatie voor 'zichzelf in theorie', voor de theoretische mogelijkheden van het eigen lichaam.

Dan zijn er de mogelijkheden tot vervalsing van de resultaten: doping, knoeien met de meetapparatuur, schade toebrengen aan de tegenstander. De mogelijkheid van 'vals spel' maakt regels noodzakelijk, en organisatie.

Het oordelen over de kwaliteit van de sprong mag simpel zijn, het oordelen over de sprong is iets heel anders: de sprong zelf kan object van onderzoek zijn voor de springer, de trainer, maar ook de wetenschapper, en in een dergelijke optiek kan een vergelijking tussen hoog- en verspringen weer heel interessant zijn. In het hoog-springen is er de ontwikkeling geweest van de simpele voorwaartse sprong (zoals die nu nog bij de hordenloop wordt gebruikt) naar de ruggelingse sprong: Hoe en waar is de intuïtie ontstaan dat een ruggelingse sprong tot grotere resultaten zou leiden? Ik weet het niet, maar zeker is daar ergens een fantastisch verhaal over te vinden.

Ook in het proces van deze ontwikkeling speelt het oordeel een rol, maar het oordelen hier is anders, in een proces dat beter wordt omschreven met 'waarderen' of 'evalueren'.

Een stap ingewikkelder is bijvoorbeeld het Skispringen. Bij het Skispringen is een Jury aanwezig die de sprong beoordeelt, en op het eerste gezicht zou men hier aannemen dat er dus een naast de lengte van de sprong element als 'smaak' zijn intrede doet. Misschien is dat zo, maar de jurering bij het Skispringen heeft een in wezen technische basis, omdat de springer die zijn landing verwaarloost, de verste sprong kan maken. Deze techniek heet 'doodsmak', en als daartegen niet zou worden opgetreden krijgt men een 'sport' die te vergelijken is met die waarin men kijkt wie het langst wil wachten met het openen van een parachute: wat men dan in wezen meet is doodsverachting. De beoordeling van de
sprongtechniek krijgt hier een vergelijkbare functie als die bij de esthetiek van een wiskundebewijs en men zou er dus over kunnen discussiëren of hier überhaupt sprake is van esthetiek.

Bij het kunstrijden op de schaats echter ligt dit veel duidelijker: men spreekt van een 'artistiek' aspect dat naast het technische wordt beoordeelt, en hier nu wordt een nieuw element zichtbaar: de persoonlijkheid van de jury wordt belangrijk.

Bij de Olympische winterspelen van 1994 werden, zoals werd gezegd, twee scholen zichtbaar: de 'Angelsaksische', waarbij de artistieke voorkeur te maken had met de show van de ijsrevue, en de 'Russische' waarbij de smaak uitging naar een vertellende, betekenisvolle manier van dansen, met een balletachtergrond.

Bij deze spelen won een meisje uit de Oekraïne, Oxana Bajoel. Kon men nu zeggen dat Oxana kwalitatief beter schaatste dan haar directe tegenstandster, Nancy Kerrigan? Nee. Wat men kon vaststellen is dat de voorkeur van de Jury uitging naar de Russische opvatting. Met andere woorden, de prijstoekenning vertelde iets over de jury, en minder over de kwaliteit van de schaatsters: het standpunt van de Jury wordt essentieel. want de onderlinge richting van de kwaliteit van de schaatsters verschilde.

Het is duidelijk dat we hier met het traditionele pyramidemodel al eigenlijk niet meer uit de voeten kunnen, want er zijn nu twee piramides, elk met een eigen richting.
 

En het is ook duidelijk dat er sprake is van een derde richting, namelijk de richting van de jury. Voor de jury is kwaliteit de afstand die zij meten langs hun eigen kwaliteits-lijn, en het is dus duidelijk dat de richting van de jury in hoge mate bepalend is voor de uitslag van de vergelijking:


Het zal duidelijk zijn dat de richting van de jury weer de richting is van de optelsom van de kwaliteitslijnen van elk jurylid apart.

De tegenstelling tussen de Russische en de Angelsaksische school in het kunstrijden is duidelijk zichtbaar, en als deze tegenstelling door de rijdsters verder wordt uitgewerkt, dan zal het niet lang duren of ze wordt onoverkomelijk: de strijd binnen de jury, de strijd om de juryplaatsen zal dan zo heftig worden dat er maar een oplossing is: een splitsing waarna er twee nieuwe sporten ontstaan.

Een dergelijke splitsing bestaat in feite al tussen de sporten die nu ijsdansen en kunstrijden heten.

Er zijn ook andere mogelijkheden: dat er een succesvolle versmelting wordt gevonden die een nieuwe generatie kunstrijders inspireert, zodat alle rijders weer op of in de buurt van een richting komen te liggen of dat er een derde, geheel andere richting wordt gevonden waardoor de twee eerdere worden verlaten. tenslotte is er de mogelijkheid dat de strijd binnen de jury zal worden beslist, doordat bijvoorbeeld de Angelsaksische school via Amerikaanse sponsoring bereikt dat de Oosteuropese juryleden worden vervangen door leden die de show meer zijn toegedaan.

Op deze wijze kan kwaliteit worden gezien als richting + afstand. Belangrijk is om daarbij in te zien dat beide aspecten haaks op elkaar staan: dat wil zeggen dat de richting geen invloed heeft op de afstand, en andersom. In de afstand die men zich van het gemiddelde weg-begeeft speelt 'techniek' een rol, hebben we nu gezien. Er is dus een relatie tussen techniek en afstand.

Er is ook een duidelijk verband tussen techniek en afstand: een bepaalde techniek zal in een bepaalde richting de grootste resultaten opwerpen- en dat impliceert dus ook een bepaalde relatie tussen techniek en richting: een techniek heeft ook richting: de techniek van het hoogspringen is anders dan de techniek van het verspringen. Toch is het waarschijnlijk dat een goede hoogspringer makkelijk verder zal springen dan een ongetrainde persoon: een bepaalde techniek kan dus in meerdere richtingen afstand opleveren.

Ook zien we dat het bekende piramide model voor kwaliteit een verkeerd beeld oplevert. De gedachte ('Brede basis, smalle top') is een typische jury-gedachte, de gedachte van degeen die richting bepaalt ten behoeve van een prijs-oordeel. Van Hem (de Koning) uit gezien bestaat er maar één richting, namelijk de Zijne, en op die richting worden alle ander afstanden geprojecteerd. Zo ontstaat er het beeld van een driehoek met een enkele top.

Een veel juister en zinvoller beeld is een cirkel, (of een bol) met het 'gemiddelde' in het middelpunt, en daaromheen in alle richtingen afstand.

In dat beeld kan men zeggen: Kwaliteit verwijdert zich in alle richtingen van het gemiddelde.

Dit beeld maakt een heleboel duidelijk:

Ten eerste zien we dat de uitersten bij kwaliteit niet, zoals we dachten, 'goed' en 'slecht' zijn, maar goed' en gemiddeld',

Onder, of achter het gemiddelde bevindt zich opnieuw kwaliteit, alleen is die niet waarneembaar voor hen die vanuit een bepaalde kwalitatieve
positie naar het gemiddelde kijken. Wat zij 'slecht' noemen, is in wezen alles wat zich diametraal ten opzichte van het gemiddelde van hen
verwijdert.

Ten tweede zien we dat er dus ook geen enkele richting is van waar uit alle kwaliteit is te beoordelen.

Ten derde zien we dat er geen enkele 'juiste' richting is voor kwaliteit.

Ten vierde zien we dat de normale manier van oordelen over kwaliteit over het algemeen de pretentie heeft te gaan over 'afstand' waarbij men het richting-element afdoet als 'een kwestie van smaak, waarover nu eenmaal niet valt te discussiëren'.

Gaat dit beeld nu ook op voor de kunsten?

Om te beginnen kunnen we vaststellen dat dit beeld een groot aantal van de verschijnselen die zich bij de beoordeling van kunst voordoen beschrijft en verduidelijkt.

Er is in ieder geval een belangrijk verschil, en dat is dat de dimensie waarlangs de afstand wordt gemeten over het algemeen niet zo helder is als in de sport. Aan de andere kant is dit misschien ook wel het enige verschil, en is het mogelijk te zeggen dat de eenduidigheid (simpelheid) van de afstands-dimensie de factor is die het verschil tussen sport en kunst bepaalt.

Zo is er de overgang tussen ballet en kunstrijden: de combinatie van beperkingen die de techniek van het schaatsen en de techniek van het ballet met zich meebrengt veroorzaakt een overgang die maakt dat de kies-bare richtingen zó dicht bij elkaar liggen dat het resultaat kwalitatief vergelijkbaar wordt. (Dat het kan, wil nog niet zeggen dat het reëel is.)

Bij het ballet zelf zien we hoe de techniek, anders dan bij de sport, meerdimensionaal is. Met dezelfde techniek zijn heel verschillende richtingen mogelijk, en wat men, het publiek, ervaart, is niet in eerste instantie de afstand, maar juist het richting-element van de kwaliteit.

Je zou dus ook kunnen zeggen:

in de kunst ervaart men van kwaliteit de richting,

in de sport ervaart men juist de afstand, omdat men er in is geslaagd de richting te uniformeren (= de dimensionaliteit te minimaliseren)
 


2.
Wat is Richting?

Wat richting is kan men in essentie ervaren bij de 'minimal' art, waar de kunstenaar zoekt naar de minimalisering van de dimensionaliteit van de techniek. Wat overblijft, als het goed gaat, is de pure beslissing zelf: het zichtbare moment waarop toeval overgaat in betekenis, in een gebeurtenis die een herkenbaarheid krijgt.

Een prachtig voorbeeld daarvan is Christina du Châtel's Paletta/Concave, waar de bewegingen van de dansers simpel lijken, en zich ontwikkelen binnen een patroon van haaks op elkaar staande lijnen. Al snel wordt duidelijk dat de mogelijke ontwikkelingen binnen dit schijnbaar dwingende patroon niettemin oneindig zijn, en in dat kader wordt elke stap van elke danser het directe resultaat van de beslissing van de choreografe: naar voren, naar links, naar rechts, terug. De dans is niets anders dan zuivere, redeloze, beslissing, het pure karakter van de choreografe zelf. Het is zelfs zo, dat de choreografe niet alleen de dans schept, maar door de dans (beslissing) ook zichzelf.

De simpele uniforme beweging (een soort stap) lijkt de dansers te maken tot identieke pionnen op het bord van de choreografe; maar zie: juist door de gelijkvormigheid van de beweging dringen na verloop van tijd minimale verschillen zich op, elke danser krijgt identiteit, wordt een persoon.

Hier ziet men wat richting doet: richting ìs de kunstenaar. De identiteit van de kunstenaar wordt gevormd door de verzameling van 'rede-loze' beslissingen die genomen zijn- ze vormen de 'gestalt' van de kunstenaar.

Richting, kortom, is beslissing, beslissing is richting.

Beslissing is hier: oorzaakloze oorzaak, een concept dat strijdig lijkt te zijn met het causaliteitgevoel waarmee wij zijn opgegroeid

Niet alle beslissingen zijn 'rede-loos', natuurlijk. Het verschil tussen de hoog- en de verspringer zal deels ook bepaald zijn door talent, door lichaamsbouw. Het verschil tussen de danser en de schilder eveneens. Maar in essentie verkent juist de kunstenaar het rede-loze gebied aan de grenzen van zijn causale bestaan, om daar de grenzen te verleggen, om daar tot identiteit te komen. Precies zoals de sporter probeert te geraken in een gebied waar de fysieke mens nog nooit is geweest, werkt de kunstenaar zich naar het gebied waar de persoonlijkheid nog nooit is geweest.

Bij de dans van Christina du Châtel zien we bovendien hoe dit rede-loze gebied in de causaliteit een fractal karakter heeft: Waar Du Châtel zich 'in het niets' ontwikkelt (de potentieel dansbare ruimte die chaotisch, onvoorspelbaar en rede-loos is), daar ontwikkelen de dansers zich 'in de herhaling', in de kopie, die nooit werkelijk identiek is, zoals Isaac Stern zich realiseert in een vioolconcert van Bach, of de Chinese schilder met het tekenen van een karakter.

Er is een ander belangrijk aspect aan richting: naarmate de afstand tot het gemiddelde groter wordt, wordt ook de afstand tussen twee kunstenaars die zich in hun eigen richting ontwikkelen groter. Twee kunstenaars dus, die zich in het begin praktisch naast elkaar bevinden, in een samenwerking bijvoorbeeld, zullen dus bijna automatisch na verloop van tijd uit elkaar groeien.

Het is deze tragiek die het gebrek aan ( of: de onmogelijkheid tot) solidariteit verklaart welke in de inleiding werd geconstateerd.

 


3.
Wat is Techniek in de Kunst

Techniek is wat men gebruikt om de af te leggen afstand na een genomen beslissing te vergroten. In het dagelijks leven is het gewone 'lopen' zo'n techniek. Men beslist in welke richting men wil gaan, en vervolgens loopt men.

Techniek is de combinatie en organisatie van middelen en energie. Het woord 'techniek' kan, heel terecht, zowel op de daad van het combineren, als op een materieel object slaan, omdat het materiële object in zichzelf weer een combinatie van energie en middelen kan zijn.

Zo is lopen de simpelste combinatie van energie en het lichaam (als middel), maar een fiets is eveneens een combinatie van energie en middelen. De techniek van het fietsen is de techniek van het gebruik van energie en fiets, plus de techniek en de energie die de fiets zelf vertegenwoordigt.

Voor de Kunstenaar zijn de middelen die hij combineert alle middelen die het menselijk zijn aanbiedt- het menselijk zijn is namelijk zowel het object van de nieuwsgierigheid, als het resultaat van de creatie. De middelen zijn dan ook de middelen die de mens is, en die de mens tot waarnemen in staatstellen: ritme (tijd), kleur (licht), klank , druk, temperatuur en smaak (materie), ruimte en emoties (betekenis), sex en dood (leven).

Voor de kunstenaar staat bij die ordening het resultaat centraal: de creatie van een nieuwe ordening van middelen, een uitbreiding of verdichting van het menselijk zijn.

Er is ook een tegenhanger op het terrein van de creatie: de wetenschapper, voor wie de herhaalbaarheid, de voorspelbaarheid, de betrouwbaarheid van het resultaat centraal staan.

Voor de kunstenaar is een eenmalige ordening interessant: het bewijs dat de mens daar was, daar geweest kan zijn doordat een mens daar was- voor de wetenschapper is de kristallisatie noodzakelijk van een causaal pad naar dat resultaat: begrip, begaanbaarheid voor anderen, een definitieve toevoeging aan het zijn van elke mens.

De kunstenaar combineert, en hij ontwikkelt ervaring in het combineren, zodat hij zekerder, preciezer wordt in dat combineren. Hij ontwikkelt ook techniek in de zin van complexe middelen. Die ontwikkeling van vaardigheid en middelen staat ten dienste van de afstand die hij af kan leggen. De oermiddelen van elke kunstenaar zijn echter dezelfde, want ze zijn de mens, en het zijn er ook niet erg veel. De veelheid van vormen ontstaat door de oneindige hoeveelheid combinaties nieuwe die er van de verschillende middelen te maken valt. Een kunstenaar kiest voortdurend uit
die oneindigheid ten behoeve van de richting die hij kiest.

In deze zin van het woord zijn er kunstenaars geweest vanaf het vroegste begin der tijden, in deze zin zijn het de kunstenaars geweest die het gebied van de mens permanent hebben uitgebreid en verdiept, in deze zin zijn het de kunstenaars die identiek zijn met de vooruitgangsgedachte, de ontwikkelingsdrang, de verandering van wat menselijk is: omdàt de mens streeft naar herkenbaarheid, naar uniekheid, naar het hebben van een eigen karakter, moet hij noodzakelijkerwijze richting kiezen, en afstand afleggen in een nieuw gebied.

Om die afstand af te leggen ontwikkelt hij techniek, maar aan die techniek geeft hij richting, en die richting is hijzelf. Hijzelf is herkenbaarheid temidden van de chaos, identiteit is structuur, structuur is betekenis,

 


4.
Wat is Betekenis

Betekenis is wat wij communiceren, het is de herkenbaarheid, de kenbaarheid. in de betekenis definiëren wij onszelf voor de ander, het is in de ander dat wij bestaan.

Als onze beslissingen niet coherent zijn, worden wij, voor een ander, vaag. Het is alsof de richtingen die wij, door onze beslissingen, aangeven niet vanuit één punt komen. Het is dat punt, of dat kleine gebiedje, dat de oorsprong is van onze beslissingen, dat door anderen wordt herkend als onze identiteit.

Wij creëren daarom ten behoeve van het beeld dat een ander daarmee vormt. Het is dat beeld dat wij dan zelf weer terug-ontvangen en waarnaar wij dat beeld corrigeren: willen wij dat zijn- of niet?

Twee keer een aantal stippen op een wit vlak:

De beschouwer ziet twee verschillende tekeningen.

Nu maken we nogmaals twee verschillende tekeningen, opnieuw met elk tien stippen in een vlak:

De beschouwer ziet nu twee keer een cirkel, hoewel de tekeningen onderling verschillend zijn. De ordening heeft een nieuw aspect aan de tekening toegevoegd, een verwijzend aspect, naar iets dat in beide tekeningen hetzelfde is, een cirkel.

Er is betekenis ontstaan.

We zien ook dat de betekenis een ander niveau heeft dan de feitelijke tekening: er zijn twee verschillende tekeningen, met de zelfde betekenis.

We zien deze twee verschillende niveaus ook in de taal: het niveau van de syntax, de technische structuur, en van de semantiek: de betekenis.

De taal wordt over het algemeen als een medium beschouwd. In dit betoog is dat te onnauwkeurig: wij moeten onderscheiden naar syntax en semantiek.

De structuur van de taal is geen medium, het is eerder een zintuig. Het is een menselijk zintuig dat zich vormt, net als de andere zintuigen, in een bepaald stadium van de menselijke groei. De ogen, de oren, de tastzin, ze vormen zich voor het belangrijkste deel nog in de baarmoeder, de taal vormt zich in de sociale baarmoeder, de zorg-omgeving (zoals bijvoorbeeld het gezin).

De taal is het zintuig waarmee we andere mensen waarnemen, en het is een interactief zintuig, zoals de radar van een vleermuis: wij zenden een signaal, dat signaal wordt opgevangen, vervormd, en gereflecteerd. Door de vervorming neemt de mens de ruimte waar waarin hij is. Wat dit zintuig waarneemt is: betekenis.

Dat wil zeggen dat niet de taal, maar 'betekenis' het medium is.

Zoals het bewustzijn via de tastzin, het oog en het oor respectivelijk druk, licht en geluid waarnemen, zo nemen wij met het bewustzijn 'betekenis' waar door middel van de taal.

De mens bestaat fysiek, maar hij bestaat ook op het niveau van de betekenis, en deze betekenis (dat wil zeggen: door beslissingen ontstane orde binnen de betekenisloosheid van de chaos), vormt het grootste deel van wat wij als de persoonlijkheid, het karakter ervaren.

Kortom, het niet-fysieke deel van de mens is betekenis, betekenis is richting, richting is beslissing.

Essentieel aan de betekenis is, dat hij alleen bestaat bij de gratie van de waarneming. Uitsluitend de waarneming bepaalt of er betekenis is.
Terzelfder tijd is er geen betekenis zonder creatie. Dit wil zeggen dat 'de sociale mens' alleen bestaat als hij wordt waargenomen: het belangrijkste deel van de mens bestaat in de ander, en dat is de essentie van de notie dat de mens een sociaal wezen is.

Het zintuig van de mensen voor 'betekenis' is dwingend, en onwillekeurig, zoals de hartslag: de mens neemt permanent betekenis waar, of hij nu wil of niet, en of die betekenis er nu is of niet.

Zoals de fysieke mens in een fysieke ruimte leeft, zo leeft de sociale mens in een betekenis-ruimte.

Er is betekenis in die ruimte die gecreëerd is (door anderen),

er is betekenis die niet gecreëerd is (natuur) en

er is 'niet-betekenis', zoals er niet-causaliteit' is (toeval).

Die sociale betekenisruimte heeft bewuste aspecten (de cultuur) en onbewuste (het collectief onbewuste).

En net zozeer als de mens via zijn genen de fysieke geschiedenis van zijn soort in zich meekrijgt, zo krijgt hij via het opgroeien in de sociale baarmoeder de betekenisgeschiedenis van zijn soort mee: in de taal, de semantiek.

De structuur van 'betekenis' is de rede, zoals wij hem hebben ontdekt, de rede (logica) maakt dan ook deel uit van de syntax, van het zintuig.

 


5.
Wat is Zin?
 
 

Creatie is Zin.

 

 
 
 
terug
inhoud
volgende >