Citaten van Deelnemers aan de discussie 'Nieuwe Modellen', van Moose en Gasthuis, bij Stuggezaal.nl,
ten behoeve van mijn bijdrage aan die discussie.


Ik ben van mening dat ik als theaterwetenschapper NIET de aangewezen persoon ben om te oordelen over of een voorstelling kwaliteit heeft of als 'bagger' aangemerkt kan worden.(...)
Op die manier blijft het gerommel in de marge, terwijl het theater nu de potentie heeft belangrijker te zijn dan ooit tevoren. Denk ik. Maar dan moet het wel de kans krijgen. Mijn voorstel: bekijk theater vanuit dat wat je zelf bent en vindt en wie de mensen op toneel zijn, durf het gebodene op je in te laten werken, realiseer en erken dat je in crisis bent, ondervraag en vooral: vermijd suffe opgedroogde concepten. Brechtinaans acteerwerk? Realistisch decor? Absurd spel? Oude koek! Een nieuw model moet vooral 'de ervaring' in acht nemen, een einde maken aan de eeuwige zegeviering van Het Verstand en onderzoeken van welke sociale en culturele geschiedenis we deel uitmaken.
Daphne Richter, (daphnerichter@hotmail.com)



Als het publiek de persoonlijke kruistocht van de theatermaker niet overneemt, is dat eerst en vooral de eigen stomme schuld van de theatermaker. We mogen wel degelijk kwaliteitseisen stellen, en wie daar niet aan voldoet moet maar lezingen gaan houden.
Ik stel een driedimensionaal model voor, waarin schaal, theatraal ambachtschap en relevantie de (overigens tamelijk ondefinieerbare) assen uitmaken. De functie van dit model zou zijn het plaatsen van voorstellingen in categorien van keuzes, zonder dat de keuze van de maker voor het een noodzakelijkerwijs negatieve gevolgen heeft voor het ander. willem de vlam, (willemdevlam@hotmail.com)



Er is een diepe kloof tussen wat makers doen en hoe hierover gecommuniceerd wordt. In algemeenheden erover praten is lastig en theoretiseren is al helemaal moeilijk in dit post-postmoderne tijdperk. Wat blijft is het particuliere. Dat is lastig praten maar het kan wel.

Het is een positivistische tijd. Vanuit 'alles', iets doen. Door dit te doen, zeggen de makers wat ze willen zeggen, bepalen hun stem temidden van 'de kakofonie'. En zijn niet bezig met het 'zeggen tegen'. Het gaat niet om afzetten tegen, openbreken, schoppen. Ook niet om positioneren 'ten opzichte van' of een mening verkondigen 'in reactie op'. En hiermee doel ik op: niet reagerend op andere theatermakers, andere praktijken of reagerend op theaterwetten ed. Het woord 'theater' is in deze uit de praktijk gehaald. Jonge makers reageren op de wereld, maar niet op de theaterwereld! Zijn politiek of niet politiek, maar in ieder geval niet theaterpolitiek. In die zin is het centrum-marge denken achterhaald. De generatie van de jaren tachtig gaat ervanuit dat jonge makers het tegen hen hebben. Dat is niet zo.(...)
De discussie naar kwaliteit is verwarrend in deze. De roep om modellen is volgens mij een roep om woorden en een roep om nieuwe manieren van kijken. Dat zijn voorwaarden om vervolgens (en dan hopelijk evenwichtig) te kunnen oordelen.
Vonneke Beeker, (vonneke@moose.nl)
Vonneke Beeker is redacteur stuggezaal



Ik vraag me af of men binnen deze discussie opzoek is naar nieuwe modellen van waaruit we aan een voorstelling een kwaliteitskaartje kunnen hangen of dat er gezocht wordt naar een model van waaruit er gecreeerd kan worden?
Christiaan Mooij, (cmooij@hotmail.com)


Een themathisch en vormtechnisch doorstroommodel. Dus dan zou er sprake moeten zijn van oudere groepen waarvan de vorm en inhoud, doorgegeven wordt aan, of op z'n minst terug te vinden is in, jongere groepen. Vorm en inhoud betekent in dit geval misschien wel 'theateropvattingen'. Er zijn, of ontstaan, volgens dit model, clusters van groepen die bepaalde (niet persé alle) theateropvattingen delen en schatplichtig zijn aan andere groepen. Die andere groepen, de inspiratoren, raken op die manier bij dat cluster betrokken. Hoe meer opvattingen er gedeeld worden, hoe zuiverder het cluster is.
Dit idee valt te rijmen met de protesten tegen het stopzettten van de subsidie van Discordia. Veel jongere groepen riepen toen iets in de trant van 'dat een voor hun belangrijke drijvende kracht zou verdwijnen' en 'dat ze Discordia een beetje als hun mentor zagen,' kortom, dat ze theateropvattingen van ze hadden overgenomen. (ai, dat is niet logisch noodzakelijk)
Misschien kun je dan wel zeggen dat de gemene deler van een cluster ligt in de opvattingen over de te vervullen taken van het eigen theaterwerk. Aan welk publiek adresseert een groep de voorstellingen? Hoe spreken ze het publiek aan (intellectueel, beeldend of emotioneel) en waarom kiezen ze juist daarvoor? Maken ze toneel voor toneelliefhebbers, of hebben ze het ideaal een nieuw publiek aan te boren? Etc.
Ik vind dus dat dit model prima werkt. (Alle eer aan Steven natuurlijk.) Tenminste, voor het discordia-cluster in ieder geval...

Het beeld wat Vonneke Beeker schetst klopt volledig. De jonge makers hebben onnoemelijk veel stijlen en verteltechnieken tot hun beschikking.(...)
Een model voor ons landschap zou dus geconstrueerd kunnen worden aan de hand van een inventarisatie van het werk van jonge makers.
Tom Helmer, (tmhlmr@hotmail.com)



"Als je dan toch een model wil presenteren (want daaraan lijken mensen hier behoefte te hebben) dan zou ik een thematisch en vormtechnisch 'doorstroom'-model voorstellen... Concreet: voor Dood Paard zou je dan een model uittekenen met Discordia en Nieuw West, maar ook met Tg. Stan... Zo zit je niet met het probleem zit dat je Dood Paard met tg. Monk in een én dezelfde categorie 'jonge makers' onderbrengt... Maar sowieso vind ik zo'n model niet interessant..."

de reden, tom, waarom dat model niet interessant is, is omdat het staat of valt met zijn complexiteit. Hoeveel lijnen laat je toe? Alleen theaterlijnen of ook nog andere? Laat je alles toe, dan heb je een onwerkbaar model, laat je weinig toe, dan heb je een onvolledig model. Het is natuurlijk wel interessant om na te gaan hoe verschillende groepen elkaar beïnvloeden, maar als verklaringsmodel loopt het ongelooflijk mank. Naast een versimpeling van de realiteit, houdt het geen rekening met feedback, di. het feit dat Dood Paard bijvoorbeeld ook Discordia beïnvloedt in hun spelen. Ga je dan lijnen terug trekken? Je ziet, 'mijn' model vereist heel wat potloden, gommetjes en een potloodslijper.

het rhizome-model van de postmoderne filosoof Deleuze. Die stelde dat de maatschappij uit ondergrondse netwerken bestaat (wortels) die af en toe bovenkomen in de vorm van een plant. Concreet voor theater: er bestaat een onzichtbaar en informeel netwerk tussen spelers, gezelschappen, regisseurs dat af en toe tot uiting komt in een de vorm van een voorstelling. Elegant en het levert mooie verhaaltjes op voor de theaterwetenschappelijke tijdschriften. Ook hier: geen waarom en geen normativiteit.
Ik denk dat deze modellen in de praktijk al werken en dat de discussie die Van Den Broeck voert een voorbijgestreefde is. Overal zie je vruchtbare samenwerkingen tussen tachtigers (what's in a name, anyway?) en jonge makers (idem), in grote zowel als kleine zalen... Beiden verklaren ze van deze samenwerkingen (ik denk bv aan De Vere) te leren, ver over de grenzen van hun eigen gezelschappen heen, gezelschappen die soms alleen nog virtueel lijken te bestaan... Hoe lang is het bijvoorbeeld geleden dat we Stan en Dood Paard in volledige bezetting hebben zien spelen? Wat is dan nog de waarde van de term 'gezelschap'?

En zo komen we bij mijn slotconclusie: wat deze discussie en het artikel van Clare aantoont, is dat we in een grondige communicatiestoornis zitten. Het centrum-marge model is achterhaald, maar we hebben geen adequate termen om wat nu gebeurt te beschrijven. Nochtans is dat voor het beleid van het grootste belang. Hoe deel je geld uit? Ik ben het eens met Geert Overdam dat je naar de intrinsieke waarden van een voorstelling moet kijken, maar hoe distilleer je die uit een aanvraag tot subsidie? Of ga je dan weer kijken naar het cultureel kapitaal van de groep in kwestie? Jong, en dus vernieuwend. Oud, en dus gevestigd. Of omgekeerd... Ga je kijken naar wat nu hip is? (normatief) Of naar wat die hipheid juist doorbreekt? (oei, weer normatief) Het is een viscieuze cirkel...

Overigens, lieve theatermakers: de wereld hierbuiten is al lang die van de televisie niet meer, maar die van de gedecentraliseerde hypermedia a la Internet en Echelon... Het zou mij uitermate boeien mocht een 'jonge' theatermaker een gepaste vorm vinden om met die nieuwe uitdagingen om te gaan... Het centrum-margedenken is inderdaad achterhaald, maar of dat zo aan de jonge makers ligt? Laten we niet vergeten dat dat vooral komt doordat de generatie tachtigers nu overal de artistieke leiding in de theaters heeft overgenomen en jongeren de kans geven hebben grote zalen te bespelen... Het is dan leuk het over 'vrijheden' te hebben, maar in de eerste plaats zou men zich moeten afvragen waar die 'vrijheden' vandaan komen. Uit de inventiviteit van de jonge makers of net uit een veranderde maatschappij?
Wat wij -als theaterwetenschappers- moeten doen, is proberen de machtsverhoudingen binnen het theaterveld en de verhoudingen tussen het theaterveld en de maatschappij adequaat te beschrijven. Concepten als 'generatie' zijn daarbij nutteloos, want het enige gemeenschappelijke aan al deze jonge theatermakers is dat ze jong zijn...

Het klopt niet dat jonge makers niet langer theaterpolitiek bezig zijn. Meer en meer groepen bezinnen zich openlijk over de rol van theater in de maatschappij en in de media (is die er ueberhaupt nog?), over theaterstructuren, over acteerstijlen... Dood Paard -om maar één groep te noemen- doet het voortdurend... (Zijn dat eigenlijk nog 'jonge makers'? Moeten we geen onderscheid maken tussen piepjonge makers, halfjonge makers en de oudere jongere makers?) Je hebt wel gelijk dat dat denken over theater geen eenvoudig 'denken tegen...' meer is, maar dat is natuurlijk niets dat eigen is aan theater...

Ik zou de discussie willen opengooien: hoe komt het dat de literatuurwetenschap en de sociologie grote theorieën hebben voortgebracht, terwijl dat in de theaterwetenschap eerder miniem te noemen is? Meer zelfs, we spelen constant leentjebuur bij bovengenoemde disciplines. Misschien is het inderdaad zo dat theater allergisch is voor theorievorming, maar mijns inziens zijn wij -theaterwetenschappers- eerder allergisch voor theorievorming...

Steven Ceuppens, (stevence@yucom.be)
Steven Ceuppens is ex-theaterwetenschapper



Steven haalt een goed punt aan rond de term jonge makers. Het lijkt of deze term niets meer met leeftijd of `activiteitsjaren` van doen te heeft. Blijkbaar is er een onbenoemd verborgen criterium wat je van jonge maker tot maker maakt. Volgens mij geeft het oplossen van deze vraag een sleutel tot de perceptie van makers in de theaterwereld en daarmee inzicht in gehanteerde modellen.
Christiaan Mooij, (cmooij@hotmail.com)
Christiaan Mooij is student aan de Regie Opleiding


Het zou heel goed kunnen dat dit binaire centrum marge model nog nodig is om onzekerheden over kwalitietcriteria te maskeren. Ik heb wel het idee dat theaterpubliek zich voor een stuk minder breed aanbod interesseert dan het film en muziek publiek.
Daarnaast heb ik ook het idee dat de opkomst van theatermarketing veel te maken heeft met de nieuwe keurslijf/hokjes geest.
(...)
Centrum-marge zijn versimpelingen van andere (beter meetbare) eigenschappen: veel geld- weinig geld, veel subsidie-weinig subsidie (is niet hetzelfde), veel publiek -weinig publiek, volle zalen- lege zalen (ook niet hetzelfde), veel persaandacht- weinig persaandacht, veel aanzien van vakgenoten- weinig aanzien van vakgenoten, veel bekendheid bij het theaterpubliek-weinig bekendheid bij theater, veel bekendheid bij het grote publiek- weinig bekendheid bij het grote publiek.
Floortje Bakkeren, (floortje@moose.nl)
Floortje Bakkeren is student theaterwetenschap en redacteur van Stuggezaal en Moose


Nieuw werk, eventueel van nieuwe makers, moet m.i. beoordeeld worden op de intrinsieke waarde ervan. En moet ook gewoon gemaakt kunnen worden omdat het een eigen bijzondere artistieke kwaliteit in zich heeft.
Geert Overdam, (g.overdam@planet.nl)
Geert Overdam is adviseur podiumkunsten, kunsteducatie


ik moet eerlijk toegeven dat de vraag naar "nieuwe modellen" in het stuk van clara v/b broek mij afschrikt. we zijn immers niet op zoek naar een nieuwe manier van categoriseren, van in hokjes plaatsen.
hoezeer wij ook denken ons thuis te voelen in deze hybride wereld (wij houden van madonna en van mozart, we gaan naar moulin rouge en naar de nieuwe dogmafilm, enz), op het gebied van nieuw theater of nieuwe kunst in het algemeen neigen we nog steeds naar binair opdelen. misschien omdat het moeilijk is om nieuwe dingen op hun kwaliteit te toetsen, dat gaat met veel twijfel en onzekerheid gepaard. dat vraagt om een zekere openheid en ook: aandacht.

misschien is de state of the joeng wel een oproep voor meer aandacht, close reading, openheid. en niet een nieuw model.
barbara van lindt, (barbara@theatergasthuis.nl)
barbara van lindt is artistieke leiding gasthuis


Door de toenemende complexiteit in onze leefwereld heeft het marge-centrum-model aan realiteitsgehalte ingeboet. Het is veel te eenvoudig geworden. Onze wereld is er geen van binaire tegenstellingen. Het is er een van oneindige mogelijkheden. Onze werkelijkheid is een eeuwig uitdeinend systeem of heelal. Er is geen binnen of buiten meer, geen marge of centrum. Het nog woordenloze, datgene wat zogezegd, en in klassieke termen, 'buiten' het systeem valt, wordt voortdurend benoemd, tot een enorme kakafonie.

en effectief: Biggs' getallen duizelen je voor de ogen. Het werk van Simon Biggs geeft niet alleen een geconcentreerde allegorie van het internet, maar ook van onze dagdagelijkse omgang met de ons omringende wereld. Met enige overdrijving zou je kunnen stellen dat het ook een allegorie is van de theaterwereld.

Dát is de nausée, het gevoel van leegte, die het theaterbestel de laatste jaren soms bij zijn nekvel heeft. De veelheid, het steeds meer, steeds nieuwer, mondt uit in een vorm van indifferente ruis. Steeds sneller mondt uit in een vorm van perplexiteit. Met de veelheid te leren omgaan, dat is onze opdracht. Geen wanhopige schema's meer, geen eenvoudige anti's - net zo min is dit betoogje een anti-Marianne - maar de open, geduldige houding van de internaut, voor wie de versnelling en de chaos uiteindelijk uitmonden in schoonheid, en, wie weet, in de traagheid en verstilling van Space Odyssee.
Een nieuwe esthetica, een nieuw tijdsbesef, een nieuwe mens.

De taak van de jury lijkt in toenemende mate onmogelijk. In die zin, ook, is het in mijn ogen onzinnig te blijven schelden op het beleid dat, 'door iedereen te subsidiëren', die veelheid zou hebben mogelijk gemaakt. Het beleid hinkt altijd na op een feitelijke evolutie, die eerst onmerkbaar, dan met groot geraas haar weg baant. Of de veelheid zelfvernietigend wordt, zal afhangen van onze nieuwe houding ten aanzien daarvan.
De houding van de jonge theatermaker vandaag is dus niet op een eendimensionele manier centripetaal.

Ten eerste is er de kwestie van het binnen het systeem opgenomen zijn. Van binnenuit zou er geen kritische kracht, geen maatschappij- of sectorkritisch engagement meer mogelijk zijn. Maar is dat wel zo? Is door het oplossen van de buitenstaanderspositie de kritische functie ondenkbaar geworden? Ik denk het niet. Toch niet wat het theater betreft. Het doel en het wezen van theater is communicatie. Echte communicatie brengt een verschuiving van de perceptie teweeg. Je spreekpartner, of het publiek, gaat dingen anders zien - al is het maar minimaal anders. Het is in die verschuiving van de perceptie dat de kritische kracht van het hedendaagse theater ligt. Het is in het intern verschuiven van netwerken die betrekking hebben op de wereld, dat het hedendaagse theater haar maatschappelijk engagement waarmaakt.

Willen grote huizen jonge theatermakers opnemen, dan moeten zij radikaal van hun geijkte pad durven afwijken. Op dat zijpad moeten ze de schaal weer drastisch verkleinen, de return niet zo dwingend maken, de lasten weer kleiner maken dan de lusten. Een compleet andere structuur dus, in losvaste associatie met de moederstructuur, naar het model van het kleinschalige kunstencentrum.
Zij zijn er nu eenmaal, en ze kosten verschrikkelijk veel geld, dus kunnen het maar beter goede structuren zijn. Anderzijds moeten we de invloed van de structuren op de kunst niet overdrijven.
Clara van den Broek
Clara van den Broek is actrice, lid van het collectief SkaGeN en dansrecensente van De Morgen.



Terug naar mijn bijdrage aan de discussie