Inleiding


Sinds '68 nu al ontwikkelt zich het vormingstheater in Nederland,voor kinderen, voor ouderen. In die tijd zijn steeds krachtigere voorstellingen gemaakt, die bij een steeds breder publiek (dat zich nog steeds niet in schouwburgen vertoont) steeds beter aanslaan.

En toch. 

Het is duidelijk dat er een zekere mistroostigheid heerst, onder hen die dit theater maken. 

Twijfel over de zin, twijfel over het effect, twijfel.

Steeds vaker overheerst in de nabesprekingen met toeschouwers de conclusie:

Ja- zó is het. Dat is eigenlijk juist-

En naar die herkenning wordt ook, steeds bewuster,toegewerkt,die herkenning maakt steeds meer deel uit van de 'methode'.

Maar achter die herkenning, steeds weer, de terughoudendheid die de bron van twijfel is: "Maar het zal toch niet lukken". Een terughoudendheid, die zo vaak wordt verwoord met de bij progressieven zo gehate zinsnede:

"als anderen beginnen wil ik het ook wel." of,

"Wat heeft het voor zin als ik alleen... "

In het volgende stuk wil ik proberen de werkelijke waarde, de echte inhoud van deze zinnen aan te geven.

Ik wil aantonen, dat hier géén sprake is van egoïsme in de zin zoals die er over het algemeen aan wordt toegekend, ik wil bewijzen, dat de mensen die dit zeggen een feitelijke twijfel, nee, een afwijzing van het effect van hun bestaankoesteren.

Zij zijn niet in staat te denken dat hun handelen effect zou hebben; ze zijn in zware mate: Fatalistisch.

En ik wil aantonen dat het geen zin heeft zich daarover smalend uit te laten, en het tot onderwerp te maken van zogenaamde politieke cabaretsongs als element van hoon, zomin als men iemand belachelijk kan maken wegens het hebben van een ongeneselijke ziekte .


Inhoud