Fatalisme in de literatuur.


Het begrip fatalisme wordt in de sociale wetenschappen niet vaak gebruikt:

in de 'abstracts' trefwoorden gaat men, op een enkele uitzondering na, van family op fatherhood over.

In de woordenboeken staat: 

l) het geloof in de onvermijdelijkheid van het lot, 

2) het aanhangen van dit geloof.[i]

Aan 'lot' wordt ook wel 'voorbeschikt' toegevoegd: het geloof dat het lot weliswaar 'ergens', maar in ieder geval niet door jezelf wordt bepaald.

Van Dalen citeert vervolgens nog Couperus: "Mijn fatalisme is eer mij een wijsgerige troost geweest,dan een naar het verderf slepende, boze macht".

Nu is Couperus, middels zijn slijmerige schepping van de rampzalig depressieve

Eline Vere nooit mijn favoriet geweest, maar deze opmerking raakt niettemin, zoals we later zullen zien, aan een wezenlijk aspect van fatalisme.

Fatalisme als begrip wordt dan ook in hoofdzaak verbonden aan het geloof van de 'onaanraakbaren' in het hindustaanse India: De bedelaars en slachters uit de laagste kaste, die er tot verbazing van de westerse observatoren volledig van overtuigd bleken dat hun lot tijdens dit leven vast lag..[ii]

Aan het feit dat dit fatalisme als begrip niet werd toegepast op de hogere kasten, hoewel die hetzelfde geloof hadden, valt op te merken dat de betekenis van Fatalisme verder gaat dan in de woordenboeken wordt vermeld: het is tegelijkertijd een zich neerleggen bij een lot dat, hetzij door de observator, hetzij door de gelovige zelf als vernederend, als mensonwaardig, als moreel verwerpelijk wordt beschouwd.

We komen hier nog op terug, maar we zullen eerst aandacht besteden aan twee begrippen die deze morele component niet, of minder kennen.

De enkele uitzondering in de 'abstracts' waarover ik het hierboven had was in de psychologische, waar het trefwoord 'fatalisme' verwees naar een publicatie uit de school van Rotter.[iii] Rotter is een Canadees, die het begrip 'Locus of Control' heeft ontwikkeld.

Onder Locus of Control wordt verstaan: de plaats waar iemand de bron legt van de veranderingen die in zijn of haar omgeving plaatsgrijpen.

Het begrip werd ontwikkeld nadat Rotter een van zijn patiënten, wie alle

geloof in zichzelf ontbrak, door middel van een gedragstraining aan een vrouw en aan een goede baan had geholpen.

Rotter kon ondanks dat toch niet van een geslaagde behandeling spreken, omdat de patiënt niet bleek te kunnen begrijpen dat hij dit aan zichzelf

(Vlgs.de gedragstheorie: zijn eigen gedrag) te danken had: hij dacht dat het een kwestie van toeval en geluk was geweest.[iv]

Misschien dat deze klant daarom niet wilde betalen, in ieder geval, Rotter werd erdoor aan het denken gezet, en hij was gedwongen om een bewustzijnscategorie in te voeren: de manier waarop een persoonlijkheid zijn gedrag vanuit zijn bewustzijn beoordeelt, en er consequenties aan verleent.[v]

Een ieder die de Gedragstheorieën van Skinner[vi]kent, en diens standpuntdat de persoonlijkheid niet anders is dan de consequentie van het systematisch straffen of belonen van gedrag, zal begrijpen dat dit voor een gedragstheoreticus een fundamentele stap is.

'Locus of Control' dus, is een aspect van de manier waarop iemand zijn omgeving ziet, en de relatie tussen zichzelf en die omgeving. Daarbij kan men zich een schaal met twee uitersten voorstellen: aan de ene kant iemand die de bron van veranderingen geheel buiten zichzelf plaatst, die denkt dat hij zelf van geen invloed is op zijn omgeving, Rotter noemt dit een 'external' locus of control.

Aan de andere kant van de schaal vinden we degene die ervan overtuigd is, dat alles om hem heen te veranderen is, als hij dat wil. Hij heeft, in de terminologie van Rotter een 'internal' locus of control.

Rotter en de zijnen hebben een schaalontwikkeld, de z.g. I-E schaal, waarop men door middel van een vragenlijst kan scoren, en deze (en aanverwante) vragenlijsten worden nu dan ook overal in allerlei onderzoekjes gebruikt, en aan andere verschijnselen zoals leeftijd, geslacht en klasse gerelateerd.

Een van de uitkomsten die steeds weer opduikt is, dat een lage sociale positie relatief vaker met een 'external' locus of control' samengaat. [vii]

We zullen op dit onderzoek en met name ook dit gegeven later terugkomen.

Het hoeft waarschijnlijk niet veel nadere uitleg, dat 'fatalisme' kan worden beschouwd als een extreem 'external' locus of control, en dat het begrip 'locus of control' het verschijnsel fatalisme plaatst in een veel ruimer kader, als één van de mogelijke visies van mensen op hun positie, een visie die men misschien kan afwijzen, maar pas op zijn waarde schatten kan als men inziet dat elk mens zo'n visie bezit, moet bezitten.

Het Resultaat van zo'n externe locus of control, 'hulpeloosheid', is bestudeerd door de Amerikaan Seligman. Hij verstaat onder 'Helplessness' de situatie van iemand die zich realiseert dat de manier waarop de wereld om hem heen op hem reageert géén verband houdt met zijn activiteiten.[viii]

Zijn studies bouwen voort op die van ene Richter, die onder het motto 'Hopelessness' een rat opgesloten hield in de hand tot ie niet meer tegenstribbelde (de hoop opgegeven had), waarna hij hem in een bak water gooide.

Deze rat verdronk na een half uur, terwijl een andere rat, die niet in de hand zat, of in de gelegenheid was daar enkele malen uit te 'ontsnappen', het ongeveer 60 uur in die zelfde bak zwemmend uithoudt.[ix]

(Wetenschappelijk onderzoek vereist soms uithoudingsvermogen van de onderzoeker.)

Seligman beschrijft in zijn onderzoeken, dat de manier waarover een dier, of een mens, denkt zijn omgeving te kunnen controleren bepalend is voor zijn houding ten opzichte van problematische situaties. Het geloof dat die controleerbaarheid er niet is, 'hulpeloosheid' dus, leidt tot inactiviteit, depressie, en uiteindelijk dood.

De resultaten van zijn experimenten, waarbij hij mensen en dieren zelf in een staat van Helplessness brengt, door op uiteenlopende manieren de overtuiging 'er niets aan te kunnen doen' aan te brengen, vergelijkt hij vervolgens met de situatie van depressieve patiënten uit de werkelijkheid, waarbij hij tot vele overeenkomsten komt.[x]

Ook beschrijft hij hoe een van zijn medewerkers vindt, dat mensen met een externe locus of control makkelijker tot 'helplessness' te brengen zijn dan mensen met een interne.[xi]

Deze 'helplessness' nu heeft weer duidelijke verbanden met het door Gerhard Nijhof gebruikte 'Gevoel van Machteloosheid'. Nijhof beschouwt het verschijnsel in Limburg, waar mijnwerkers lijden onder de sluiting van de mijnen. [xii]

Nijhof baseert zich zowel op Rotter als op Seligman, als hij de houding van deze mijnwerkers, die niet of zeer moeilijk tot verzet tegen hun situatie komen, met 'attitude van machteloosheid' beschrijft.

Deze machteloosheid wordt niet veroorzaakt door het feit dat de machten die de mijn sluiten te groot zijn: dan zou dit verschijnsel zich bij alle sluitingen voordoen. Nee, de 'gevoelens' hebben zich hier in een langdurig proces omgezet tot een houding:

"Omdat de arbeidsomstandigheden lange tijd stabiel en bepaald waren en de religie vooral tot conformisme noopte, ontstond een sociale structuur waarin weinig alternatieven geboden werden. Het leven was 'voorbepaald'. Een dergelijke structuur van bepaaldheid roept een cultuur op, die weinig aanspoort op initiatief, laat staan stimuleert tot sociale verandering."[xiii]

Nijhof geeft aan hoe een dergelijke houding mensen in perioden van stress toch nog enige bescherming biedt: men kan zich gedurende kortere perioden wijsmaken dat de problemen niets te maken hebben wat men persoonlijk doet of laat: isolatie, aanpassing, rationalisatie, niet-betrokkenheid en berusting noemt hij als de verschijningsvormen daarvan.

Worden echter de problemen te groot, zoals bij veel mijnwerkers het geval bleek, dan staat de weg naar actie niet meer open: "De mijnsluitingen werden louter individuele en persoonlijke problemen."

Hoewel het droeve lot van Eline Vere door deze mensen misschien veel beter kan worden ingevoeld dan door mij, plaatst dit de opmerking van Couperus toch in een ander licht.

In zijn conclusie stelt Nijhof dat een dergelijke houding functioneel is voor het ongeschonden voortbestaan van de structuur van een samenleving; we zullen aannemen dat hij daarbij het oog richt op samenlevingen die als bestaansvoorwaarde hebben, dat een groot deel van haar deelnemers niet probeert invloed op haar organisatie te hebben.

Het lijkt me dan ook geen toeval dat in die samenlevingen het woord 'fatalisme" stelselmatig niet wordt toegepast op die onderdanen die zich zonder mokken neerleggen bij haar regels: in tegendeel, al te vaak hoort men deze verschijnselen dan als 'godsvruchtig', 'realistisch', 'verstandig' omschreven.

In onze samenleving wordt deze opstelling zelfs als een recht, als een te beschermen goed geheiligd: de poliovaccinatie rel op de Nederlandse heide is daarvan een duidelijk voorbeeld, een extreme variant op het protestantse predestinatiegeloof dat zo nauw verbonden is met de wortels van onze samenleving.

Nog steeds wordt in ons "vrije westen" het geloof dat de ontwikkeling der dingen buiten onze macht ligt beschermd als een grondrecht in plaats van bestreden als de ziekte die het is.




[i]Het onderscheid tussen deze twee trof ik aan in een Amerikaans woordenboek, het is een onderscheid dat van belang is, en dat we met het woord zelf niet kunnen maken: in het eerste geval doelt het op een verschijnsel, één imaginaire verhouding van één persoon tot zijn werkelijkheid, in het tweede geval bedoelen we de bewustzijns'handeling' van die persoon. Zie ook noot 20.

(The American heritage dictionary of the English language, Houghton mifflin cie., Boston '78)

[ii]zie b.v. G.MYRDAL, Asian Drama,p 767.

[iii]Eenmaal op dat spoor bleken er veel publicaties daarvandaan te komen. Voor de volgende voorbeelden is gebruik gemaakt van :E.Jerry Phares, Locus of control in Personality, '.76.

[iv]E.Jerry Phares,'76, H.I: the case of Karl S.

[v]Idem p.3: Karl(...)"regarded reinforcement as beyond his control." en: "Karl was not responding in defiance of learning theory; rather, 'he was asserting that our learning theory was inadequate."

[vi]Het zogenaamde Behaviorisme. De school, die voortbouwend op de studies over geconditioneerde reflexen van Pavlof, mensen beschouwt als een 'black box': wat er in zit doet er niet toe,het gedrag dat vertoond wordt is het enige waar we mee te maken hebben en dat kan volledig worden beheerst door het toedienen van 'straf' of 'beloning':

" 'Wat er nog gedaan moet worden', zei hij met schitterende ogen. 'wat vindt je van het ont-

werpen van persoonlijkheden? Zou dat je interesseren? Lijkt dat je fantastischs? Toch beschik-

ken we al over enkele van de technieken, en andere kunnen experimenteel worden uitgewerkt.

Denk eens aan wat een mogelijkheden~ Een maatschappij waarin geen mislukkingen voorkomen, geen

verveling, geen dubbel werk! En wat vind je van het aankweken van speciale vermogens?

Weten we iets over de omstandigheden in het leven van een kind waardoor hij goed in wiskunde

wordt, of muzikaal? Bijna Totaal niets:'Die dingen worden aan het toeval overgelaten, of aan

erfelijkheid toegeschreven. Ik heb een optimistischer opvatting: we kunnen effektief gedrag

analyseren en experimenten ontwerpen om te ontdekken hoe we dat gedrag bij de jeugd kunnen

opwekken. (...) Laten we de levens van onze kinderen beheersen en kijken wat we van hen

kunnen maken." B.F.Skinner, Walden Twee, '48. In deze Utopische roman schetst Skinner hoe hij

de resultaten van zijn wetenschappelijk werk toegepast ziet. In deze alinea (p 247) legt

Frazier, de schepper van Walden Twee, zijn ideaal uit. Ik ga hier wat nader op in, omdat het

standpunt dat de persoonlijkheid door de omgeving wordt gemaakt hier vlakbij ligt. Zie noot 18.

[vii]E.Jerry Phares,'76, p. 44-45, vermeldt meer dan twaalf onderzoeken.

[viii]M.E.P.Seligman, Helplessness- on Depression, Development, and Death. San Francisco '75.

[ix]Seligman '75, p.31

[x] Idem, p. 106

[xi]D.S.Hiroto: Locus of control and learned he1plessness, in Experimental Psychology, feb.'74.

(E.Jerry Phares '76 p58)

[xii]G.Nijhof, Gevoelens van machteloosheid en gezondheidsbedreiging, in Maandblad voor Geestelijke Volksgezondheid,'76, nr 6.

[xiii]G.Nijhof '76: p.354.