Het probleem is, dat discussie in de Kunsten nauwelijks meer voorkomt.


Natuurlijk, er wordt meer dan ooit geschreven over kunst, maar dat is nog geen discussie. 

Waarom heeft Desdemone niet tegen haar vader gezegd dat ze met Othello ging? Waarom laten Lady Ann en Elizabeth zich ompraten door Richard III, of is het juist andersom? Wat bedoelt de schrijver? Wat bedoelt de regisseur? Vechten de dansers van Christina du Châtel tegen hun beperkingen, of genieten zij ervan? Zijn hun bewegingen toevallig, noodzakelijk, of essentieel? Kan Ad de Bonts 'Mirad' bestaan of niet, en zo nee, is dat erg?

Als het leven zinloos is, en de mens een beest, waarom maakt het Trusttheater dan nog theater?

Als taal een leugen is, hoe kan het dan dat iemand dat probeert te zeggen in de verwachting dat een ander dat begrijpt?

Als er geen werkelijkheid is, en waarheid een illusie, wat betekent dat dan voor ons leven? 

De vragen zijn taboe, de vragensteller wordt geridiculiseerd, want de kunst is de vragen voorbij. De kunstenaar zwijgt, schijnbaar superieur, of, àls hij praat, uit zich in nietszeggen-de platitudes zolang het niet over subsidie gaat.

Het schrijven over kunst is exegese, door journalisten, door deskundigen, die zich door de kunst niet meer laten overwinnen. Nooit zijn ze gevloerd, altijd weten ze het beter. Hen is het oordeel, en de kunstenaar zwijgt want het gaat om zijn subsidie. Elke discussie in de kunsten gaat in wezen alleen nog maar om subsidie- en daarom: over overleven of niet. De kunstenaar zwijgt, want als hij in een discussie ongelijk krijgt, betekent dat automatisch dat hij inferieur is. Discussies zijn niet meer het vragen naar en het zoeken van de waarheid maar het zijn hanengevechten geworden, op leven en dood, alleen nog maar ter vermaak van Koning Krantelezer.
 


1

Waarom is dit een probleem?


Het is een probleem omdat het werken voor tal van kunstenaars onmogelijk is geworden. De reden hiervoor schijnt een schaarste van middelen te zijn en een onjuiste verdeling van die schaarse middelen.

Het probleem schijnt daarom een economisch karakter te hebben: omdat tal van kunstenaars niet van hun werk kunnen leven, zijn zij gedwongen hun roeping vaarwel te zeggen. 

De economische discussie heeft schijnbaar een logisch karakter: er worden argumenten en redenaties gebruikt.

Binnen deze discussie echter zijn een aantal aspecten opvallend:

er wordt niet aan de discussie deelgenomen door succesvolle kunstenaars.

er zijn een aantal basisbegrippen in de discussie die niet worden gedefinieerd, en wel met name:

Kunst

Kunstenaar

Kwaliteit

tevens is er een niet onderbouwd 'recht', namelijk, het 'recht' van de kunstenaar op een eigen positie binnen het stelsel van sociale zekerheid.
 
 

Enerzijds willen kunstenaars (althans hun vertegenwoordigers) een uitzonderingspositie voor zichzelf, anderzijds weigeren ze een definitie van zichzelf te geven waardoor anderen, die hen dat recht toe zouden moeten toekennen, kunnen beoordelen wie er voor dat recht in aanmerking zouden komen.

Deze positie is uitzichtloos en het mag dus ook geen verwondering wekken dat de kunstenaars weerloos zijn temidden van het politiek-maatschappelijk debat dat zich uitsluitend concentreert op bezuinigingen.

Kunstenaars verdedigen zichzelf dus hoofdzakelijk door de legaliteit van het bezuinigen aan te vallen, maar deze verdediging wordt alleen binnen hun eigen kringen geaccepteerd. Daarbuiten vindt men deze stelling bespottelijk in een maatschappij die gekenmerkt wordt door onbetaalbare decadentie.

De positie van de kunstenaar lijkt dus niet meer te houden. Het wordt daarom tijd dat de kunstenaars zich bezinnen op een meer effectieve verdediging. 

Er zijn twee mogelijke bases voor een verdediging: geweld en rede.

De eerste verdedigingsbasis, geweld, houdt in dat de kunstenaars zich fysiek organiseren in een massa die de maatschappij dreigt met zodanige schade indien hij zijn zin niet krijgt, dat de maatschappij eieren voor zijn geld kiest. Het is de optie van de taxichauffeurs, in vroeger tijden van de arbeidersmassa.

Deze optie is voor kunstenaars niet reëel. Ten eerste kunnen kunstenaars niet de noodzakelijke solidariteit opbrengen, ten tweede gelooft waarschijnlijk het merendeel der kunstenaars niet aan geweld als een effectief middel en ten slotte zijn kunstenaars afgezien van een paar beeldhouwers en balletdanseressen, fysiek eenvoudig te slap om met enig succes geweld toe te passen.

De tweede verdedigingsbasis, de rede, houdt in dat de kunstenaar zijn positie in het maatschappelijk bestel zodanig omschrijft dat de maatschappelijke omgeving er de zin van inziet. 

Deze basis vereist een consequent en sterk betoog. Het is dit redelijke betoog nu dat ontbreekt, en dat is dus een probleem.



2

Waarom ontbreekt het redelijke betoog?




 
 
 

Het betoog ontbreekt omdat het gehele terrein van de kunsten beheerst wordt door een intense angst voor en weerzin tegen de rede.

Wat zijn de gronden voor deze angst?

De meest fundamentele angst komt voort uit het feit dat het scheppende werk van een kunstenaar zich bevindt op het terrein dat buiten de rede ligt. Daar voelt de kunstenaar zich thuis, daar ligt zijn essentie. Elke poging om de rede toe te passen op en binnen de creatie is in wezen een trivialisering van die creatie: als men de schepping kan verklaren, is die geen schepping meer maar eenvoudig een causale handeling die elk ander mens ook zou hebben verricht. de rede tast de identiteit van de kunstenaar aan.

De volgende angst is misschien wel dezelfde angst, maar het is toch goed haar dan ook als volgt te formuleren. Het is de angst van elke kunstenaar voor ontmaskering. Juist omdat de kunstenaar zich buiten de rede begeeft ontbeert hij zelf ook alle grond om zijn schepping te rechtvaardigen, en er is niemand die dat beter weet dan hijzelf omdat hij er als enige bij was toen hij creëerde, en zich realiseert hoe simpel, hoe vanzelfsprekend dat ging. Deze permanente onzekerheid over het eigen werk maakt de kunstenaar bij uitstek kwetsbaar: "Dat kan mijn kleine nichtje ook", het commentaar van de minachtende buitenstaander, raakt de kunstenaar in het hart, want diep inzichzelf weet hij, dat het, voor wat de essentie betreft, wáár is. Alle techniek, alle scholing, het heeft met die essentie niets te maken, sterker nog: hoe meer techniek, hoe simpeler die essentie lijkt te worden. De kunstenaar is bovendien steeds bezig op voor hem nieuwe terreinen, aan de grenzen van zijn ervaringswereld. Dat heeft een zeker gevaar: de kunstenaar loopt steeds het risico iets 'slechts' te creëren .

Dan is er de angst die voortkomt uit het minderwaardigheidscomplex van de kunstenaar die zichzelf een maintenee weet van de irrationele welgestelde klasse. Historisch gezien is dit de positie van de kunstenaar zoals die ontstond na de middeleeuwen. Daarvoor waren er helemaal geen kunstenaars in de huidige zin van het woord, er waren alleen anonieme ambachtslieden, maar na de middeleeuwen ontstond er een rijke klasse die als statussymbool 'kundige lieden' protegeerde als scheppers van privé-vermaak dat verder geen ander doel hoefde te dienen.

In wezen leeft de huidige kunstenaar nog steeds met deze protegé-status, aangezien de behoefte aan kunst nog steeds hoofdzakelijk wordt gevoeld door een beperkte welgestelde klasse die daarvoor kan betalen, of anders de rijksschatkist belast tegen de algemene 'democratische' gevoelens in. 

Tot zover hebben we het gehad over specifieke kunstenaarsangsten. maar er is meer.

Er is namelijk ook een algemeen maatschappelijke angst voor de rationaliteit, sinds die in de zeventiger jaren leidde tot het inzicht dat wij leven in een maatschappij die op mondiaal niveau geen recht van bestaan heeft: een genadeloze, uitzuigende, vervuilende, profiterende cultuur die over de hele wereld, nu en in de toekomst, slachtoffers maakt. 

Deze rationele analyse is al te bekend, en de tragiek ervan is, dat hij, in zijn simpelheid, niet meer veranderd. En dat de confrontatie met deze onverbiddelijke waarheid de westerse mens begint te vervelen. De consequentie ervan zou moeten zijn, dat wij in het rijke westen de verwende groeimentaliteit vaarwel zeggen maar de realiteit is dat daarvoor bewust niet wordt gekozen. Het gevolg is dat het rationele verhaal op dit moment eenvoudigweg genegeerd, of beter, onderdrukt wordt - en daarmee de rationaliteit in haar geheel. De intelligentsia heeft zich simpelweg neergelegd bij wat zij noemt 'de zinloosheid van het bestaan', of 'de slechtheid van de mens' en heeft daardoor opgehouden intelligentsia te zijn. Overigens is het weigeren van het rationele inzicht in onze cultuur al lang geen zaak meer van de voormalige intelligentsia: elke lager- of zelfs niet-geschoolde weet tegenwoordig hoe de appels erbij hangen. 

Dit alles leidt ertoe dat de rationele discussie in de kunsten verdacht is geworden, ja, zelfs wordt gezien als het kenmerk van de niet-kunstenaar.


 
 
 
 
 


3

Wat is het gevolg van het ontbreken van een redelijk betoog?




 
 
 

De gevolgen zijn dat het gehele gebied van de kunsten in de greep is van manipulatie. Omdat de kunstenaars geen enkele vorm van verweer hebben worden hun werk en hun positie gebruikt door oplichters en profiteurs. 

Oplichters zijn mensen die de positie van kunstenaar innemen, uitsluitend vanwege de verdiensten en de mogelijkheden die de maatschappelijke positie hen biedt. Profiteurs zijn mensen die de kunstenaar gebruiken als bestaansbasis: de handelaren, de deskundigen, de ambtenaren.

Oplichters hebben het makkelijk, vergeleken bij kunstenaars. Zij zoeken niet naar de creatie, maar analyseren slechts een vraag en voldoen daaraan. Duidelijke voorbeelden zijn de vervalsers, de kunstdieven, de plagiators, maar er zijn ook minder duidelijke vormen van oplichting. Essentieel is dat de oplichter niet gebonden is aan de beperkingen van het eigen scheppend vermogen, en daardoor fundamenteel in het voordeel ten opzichte van de kunstenaar.

De profiteurs zijn over het algemeen mensen die in enigerlei vorm toegang hebben tot, of kennis van de geldstromen die naar de kunst toevloeien. 

De aanwezigheid van oplichters en profiteurs in het kunstenveld geeft nog een extra versterking van het taboe op de redelijke discussie, want hun angst voor ontmaskering heeft natuurlijk een veel reëlere grond dan de angst van de kunstenaar.

Veel meer dan we beseffen wordt het terrein van de kunsten nog steeds bestierd als aan het hof in de renaissance. De willekeur van de vorst, gemanipuleerd door een kliek profiterende hielenlikkers, maakt de dienst uit. 

De belangen van de profiteurs zijn groot: er is veel geld gemoeid met de kunsten, er is veel maatschappelijke status mee te verdienen, daarom zijn ze genadeloos in hun strijd om het verkrijgen en behouden van posities. 

De profiteurs hebben belang bij de controleerbaarheid van de kunstenaar, en van zijn produkt. Ze zijn dus meer geïnteresseerd in oplichters die op het juiste moment het gevraagde produkt afleveren, dan in de inherent onbetrouwbare kunstenaar.

Het gevolg van het ontbreken van een redelijk betoog is dat profiteurs en oplichters de dienst uitmaken in de kunstwereld.



 
 
 
terug
inhoud
volgende >