De ontwikkeling van fatalisme.

Al vanaf direct na de geboorte registreert een mens of, en hoe er op hem wordt gereageerd. Zowel Laing als Seligman beschrijven de behoefte van baby's in vrijwel gelijkluidende termen[i]. Seligman beschrijft bovendien de gevolgen die het niet krijgen van die reacties heeft: wegkwijnen, sterfte.

Zoals we gezien hebben blijft die behoefte ook het hele leven door bestaan. Er is echter één fase in de ontwikkeling van mensen, waarin een conclusie wordt ontwikkeld over de grenzen van die invloed.

In deze fase wordt de eigen persoonlijkheid via ervaring met de omgeving als het ware voorzien van een kenmerk: de mate waarin de omgeving verandert door de invloed van een individu = de mate waarin die omgeving veranderbaar is = het belang van de individu voor de omgeving.

Ik heb twee gronden voor deze stelling.

De eerste is het werk van het StAUT-Kindertheater, een laboratorium theatergroep die zich tot doel stelt kinderen de veranderbaarheid van hun omgeving te laten ervaren.

Een van de resultaten van dit werk is de ontdekking van de periode van ± 6-8 jaar, waarin de kinderen aan hun experimenten op het gebied van invloed prioriteit geven[ii].

De tweede grond is gelegen in het werk van Piaget.

Piaget beschrijft een aantal van de activiteiten van kinderen als specifiek voor deze leeftijdsfase.

l)[iii] het proces van de-centrering, het aanvaarden dat niet alles een deel van zichzelf is, wordt voltooid rond het 8e jaar. De laatste fase daarbij ziet Piaget als de ontwikkeling van de samenwerking, de co-operatie ofwel het leren beheersen van inter-individuele relaties.

Hij vertelt hoe kinderen van 4-6 jaar nog 'gesprekken' voeren die hoofdzakelijk bestaan uit 'collectieve monologen', "...een vorm van samenspraak waarbij ieder voor zichzelf spreekt zonder naar de anderen te luisteren, (= egocentrisch taalgebruik)", terwijl het sociale spel (b.v. knikkeren)

"na het zevende jaar goed gestructureerd is", dat wil zeggen, dat de regels van het spel, die voor die tijd nog veranderbaar zijn, dan als vastliggend beschouwd worden, en als bron voor wederzijdse controle fungeren.

2)[iv] Kinderen van 4-6 jaar houden nog alleen maar rekening met de toestand waarin een stof verkeert, zij kunnen de 'verandering' of transformatie van een stof vanuit de ene naar de andere toestand niet overzien. In een lang dun, hoog glas is hetzelfde water méér dan in een breed glas. Na het achtste jaar heeft het kind het principe van de transformatie wel door: "Met andere woorden, voortaan is een toestand ondergeschikt aan een transformatie, terwijl de laatste omkeerbaar is, en niet meer gecentreerd rond het eigen handelen."

3)[v] Piaget beschrijft deze ontwikkelingen als een onderdeel van een grotere fase (3-12 jaar) als "...een periode die doortrokken is van een streven naar onafhankelijkheid en bevestiging (...). Bovendien wordt dit alles onophoudelijk in symbolisch spel vertolkt en uitgewerkt, zowel de affectieve aspecten als het doelgerichte, niet ludieke gedrag. Maar als dit zelfbewustzijn, eerder een valorisatie van het zelf dan een ontdekking van het 'innerlijk', het kind ertoe brengt zichzelf te

zien als een persoon tegenover de anderen, dan betekent dat evenzeer dat het zelf -het gaat er immers in essentie om een 'waarde te verlenenaan' - aanspraak maakt op achting en affectie."

Uit het bovenstaande kan men de conclusie trekken, meen ik, dat het kind, als onderdeel van de bepaling wie het zelf is, alvorens te onderzoeken welke de regels van de samenleving zijn waarmee het te maken zal krijgen, een fase doormaakt waarin het de 'verandering, als een basis van veranderbaarheid' onderzoekt, en de conclusies daaruit gebruikt voor de mate waarin het de regels, die het volgende onderwerp van onderzoek worden, als beïnvloedbaar zal beschouwen.

Als ik schrijf 'van 6-8 jaar', dan wil ik daarbij, even als Piaget, nadrukkelijk stellen, dat het hier een 'ongeveer-periode' betreft, en dat het eigenlijk niet juist is om een dergelijke ontwikkeling te zien als een functie van de biologische leeftijd.

Uiteraard zullen culturele verschillen zowel het moment waarop dit gebeurt, als de tijdsperiode waarbinnen, kunnen beïnvloeden. Maar essentieel is, dat ik hier een essentiële stap in de opbouw van de ideologie beschrijf, die elk kind neemt, als het oud genoeg wordt om die kans te krijgen.

Vanuit de praktijk van het StAUT-Kindertheater kan ik echter melden, dat nu,in Nederland, voor stadskinderen, deze grenzen zeer nauw luisteren.

Elke keer als we, door medelijden gedreven, een te oud of te jong vriendje of vriendinnetje van een van de meewerkende kinderen in een project toelaten zijn de gevolgen catastrofaal: in die zin, dat te oude kinderen (in de praktijk kinderen die in de derde zitten, of'ouder dan 8') hun werk, en dat van jongere kinderen meteen ondergeschikt maken aan 'hoe het hoort', en dat te jonge kinderen niets begrijpen van wat ze doen moeten en daarom een voortdurende bron van zorgen voor hun vriendjes en vriendinnetjes worden.[vi].

Het onderzoek dat kinderen doen voltrekt zich op deze tijd nog steeds niet op een, wat wij noemen, 'rationeel niveau'. Piaget beschrijft dit als een pre-operationeel niveau, waarmee hij bedoelt, dat het kind nog niet in staat is bepaalde veranderingen, volledig 'in gedachte~', op een abstract niveau te voorzien, de aard er van toe te passen[vii]. Daarvoor is nog steeds de feitelijke handeling[viii] de controle in de praktijk noodzakelijk.

Deze fase wordt eveneens pas rond het 12e jaar voltooid, waarna nog enkele jaren nodig zijn om hiaten in te vullen.

Dit houdt in, dat de informatie over de veranderbaarheid van de sociale omgeving ook niet op een 'rationeel' niveau wordt opgeborgen. De conclusies uit deze fase maken dan ook geen deel uit van het direct toegankelijke bewustzijn van volwassenen. Ze zijn ontwikkeld en vastgelegd in een voor-bewustzijn, een kader, dat aan de inhoud van het bewustzijn een bepaalde 'kleur' geeft.

Het is die conclusie, op dát niveau, die volgens mij de essentie van de 'Locus of Control' uitmaakt, zoals Rotter c.s. die hebben geformuleerd.

Fatalisme als verschijnsel wordt nu erg eenvoudig: Het is de conclusie die die kinderen trekken, die in deze periode geen kansen krijgen om veranderingen in hun omgeving te brengen. Zij ontdekken, dat een waarderende reactie slechts het gevolg is van een absolute conformering.

Het zijn deze kinderen die na verloop van een of maximaal twee jaar experimenteren, terecht tot de conclusie komen dat hun omgeving een onveranderlijk gegeven is. Het beeld dat zij van hun verhouding met de omgeving hebben is dan gebaseerd op een noodzakelijkerwijze beperkte visie op die omgeving, en, samen met Althusser kunnen wij besluiten dat dat beeldverkeerd is.

Maar zonder dat beeld kan een kind niet verder werken aan het ontwikkelen van zijn ideologie, en de hem beschikbare gegevens laten geen andere conclusie toe.




[i]R.D.Laing,'61p.l02, en Seligman '75,p. 137 e.v.

[ii]Zie hiervoor het werkmethodeboek van het StAUT-Kindertheater, "Vraag maar aan de Artiesten" dat eind '80 uitkomt. Dit boek zal de praktijk beschrijven, die in feite oorzaak is van de in dit stuk geformuleerde theorie over fatalisme. 

[iii]J.Piaget/B.Inhelder '66, p.llS-117 Over de 'regels van het spel' vermeld Piaget nog wel, dat zij in een latere fase zelf onderzoeksobject worden. Die regels horen dan echter bij het spel, niet meer bij het kind. De mate waarin ze veranderbaar zijn wordt dus onderzocht vóór ze zelf worden onderzocht. Zie ook p.122.

[iv]idem, p.97.

[v]idem, p.l11.

[vi]Ook in het boven aangekondigde werkmethodeboek (noot 54.)

[vii]J.Piaget/B. Inhelder,'66, p.95

[viii]idem, p.92