Fatalisme en sociale positie
 

Fatalisme is natuurlijk een extreem; lang niet alle kinderen ontdekken dat hun wereld onveranderbaar is,

Het is zelfs niet eens juist die wereld,of die sociale wereld, als één geheel te beschouwen. Een kinderwereld bestaat toch nog uit meerdere facetten, hoewel die facetten bij deze leeftijdsgroep nog wel sterk met de aanwezigheid van het kind zelf verbonden zijn. Het gezin, het spelen met leeftijdsgenoten, de school, verschillende organisaties waarin het kind terechtkomt, al die situaties worden door kinderen op hun veranderbaarheid getoetst.

Logischerwijs zouden kinderen daardoor een breed scala aan ervaringen met verschillende gradaties van veranderbaarheid moeten opdoen.

Locus of control zal dan ook niet altijd in elke situatie hetzelfde zijn voor een individu.

Niettemin, er zijn mensen met een extreem external locus of control, er zijn mensen die fatalistisch zijn, en zij zijn op dit moment ons onderwerp. Als wij op dit moment afzien van de bovenstaande nuanceringen is dat omdat ik denk dat mensen die door hun extreme conclusies op dat gebied zó in moeilijkheden komen dat ze opvallen, een indicatie zijn voor al die mensen met een iets minder extreem fatalisme die daarmee binnen het normale patroon vallen.

Fatalistische mensen, we zagen het al in de analyse van Nijhof, kunnen zich tot bepaalde grenzen handhaven in een situatie die ze niet, of niet al te zeer bedreigt. Wordt die situatie echter te moeilijk dan zullen andere behoeften hen dwingen iets te ondernemen om de situatie draagbaar te maken. De agressie die die situatie oproept kan een fatalist echter niet tegen die situatie inzetten: ze is immers onveranderbaar. Er rest dan nog maar één mogelijkheid, het veranderen van zichzelf. De agressie die op de eigen identiteit wordt losgelaten zou dan uiteindelijk tot 'schizofrenie' leiden: de desintegratie van de persoonlijkheid[i].

Nijhof vermeldt een sterke relatie tussen 'external locus of control' en schizofrenie sterker dan met andere vormen van psychische stoornissen, terwijl ernstiger stoornissen in het algemeen samen hangen met een externere locus of control[ii].

Schizofrenie echter zowel als external locus of control zijn eveneens significant verbonden met sociale status: mensen uit groepen met een lagere status worden vaker opgenomen wegens psychische stoornissen, hebben vaker een external locus of control[iii].

Dit moet leiden tot de conclusie dat kinderen die opgroeien in milieus met een lagere sociale status minder kans krijgen, te concluderen dat hun wereld veranderbaar is. Wel, in de uitgebreide litteratuur over de situaties van kinderen binnen het gezin, over hun speel mogelijkheden op straat en hun positie op scholen is daarover veel te vinden.

Sinds de vader in het gezin belangrijk werd, en begon de sociale verhoudingen waarin hij leefde binnen het gezin te kopiëren, waarbij discipline een belangrijke factor was, is de speelruimte van een kind niet meer 'toevallig', maar bewust onderdeel van de ideologie[iv]. Adorno et.al. beschrijven hoe die autoriteit, star toegepast, leidt tot een kracht buiten het kind: 

"...a force, outside of the child, to which at the same time it must submit. The values in question are primarily the values of adult society: conventions and rules helpful for social climbing, but rather beyond the natural grasp of the child."[v]

Ook de school, waar de disciplinering een van de hoofddoelstellingen was, waar men tegenwoordig hoofdzakelijk spreekt over het 'ordeprobleem', reageert op dat gebied anders ten opzichte van kinderen uit lagere milieus dan op die uit hogere, waarbij vaak ter verklaring wordt toegevoegd, dat dit een noodzakelijke aansluiting is op de situaties van de kinderen in de gezinnen.[vi]

Ook de speelmogelijkheden voor kinderen uit lagere sociale milieus worden steeds minder plaatsen waar kinderen zelf invloed op kunnen uitoefenen: in de oudere stadsgedeelten wordt het steeds moeilijker terreinen voor kinderen te vinden, de straten zijn levens gevaarlijk geworden. De officiële speelplaatsen blinken uit in een steeds duidelijker voorprogrammering van wat een kind 'mag' doen: hier glijden, daar klimmen, een kompleet stel mogelijkheden per speelplaats.

De tuinsteden en de nieuwe woonwijken in b.v. Holendrecht en Zaanstad zijn ook al zulke toonbeelden van beschaafdheid; de enkele bouwplaatsen waar nu nog avontuur te beleven valt zullen weldra vervangen zijn door keurige flats, tegelpartijen '(speels), en gazons waarin het ondenkbaar is dat er een kuil in of een brand op zou mogen worden gemaakt[vii]:.

"Kinderen! Hebt eerbied voor het werk van de tuinman!"

Ook de andere kant van het verhaal, de mogelijkheden van de kinderen uit de betere milieus bevat echter nog een aspect, dat het begrip voor het verschijnsel fatalisme uit kan breiden. Kinderen uit de betere milieus zullen duidelijk meer mogelijkheden hebben om te ondekken dat hun omgeving in principe veranderbaar is: zij zullen over het algemeen een meer internal locus of control hebben.

Toch is het werk van Seligman op het gebied van Helplessness, voor zover het experimenten op mensen betrof, duidelijk overwegend met mensen uit betere Milieus gedaan: studenten, patiënten uit particuliere praktijk. De reactie 'depressie' die Seligman beschrijft op de ontdekking van

mensen dat ze hun omgeving niet kunnen beïnvloeden, blijkt volgens Nijhof een omgekeerd verband met sociale status te hebben als schizofrenie: in de 'betere' milieus is meer sprake van depressies[viii].

We kunnen daaraan de volgende conclusie verbinden: Ook mensen die in principe ervan overtuigd zijn, dat hun situatie te veranderen is, kunnen in speciale situaties terechtkomen waarvan ze denken dat die niet veranderbaar is. Seligman omschrijft situaties als: instorting of dood van een geliefde, acuut leed, dreigend verlies van een geliefde, plotseling verlies van status[ix]. De depressieve reacties op zulke situaties kunnen zeer heftig zijn, tot dood toe. Mensen die niet fatalistisch zijn, missen ook de bescherming daarvan.




[i]D.de Wied '79, p.664, voor de omschrijving van 'schizofrenie'.

[ii]G.Nijhof '76, p.347.

[iii]zie noot 15, zie noot7.

[iv]Ariës,'60, p.356

[v]T.W.Adorno e.a., The autoritarian personality, New York '50, p.372.

Ook: M. Borkheimer, Autoriteit en gezin, Den Haag, '70. Zie ook noot 67.

[vi]M.v.Erp/s.Soutendijk, Sociaal milieu en lesgebeuren, een litteratuuronderzoek, vermelden in het hoofdstuk 7, de neiging tot een autoritaire aanpak in benadeelde schoolklassen een groot aantal onderzoeken op dit terrein met deze uitkomst- ook t.a.v. noot 65: status, autoriteit en familie. P 141 e.v.

[vii]In Engeland bestaan sinds lang de zogenaamde 'Adventure Playgrounds', speelplaatsen waar het avontuur hoogtij viert- ze zijn inmiddels in moeilijkheden. Hoewel er officiële studiereizen naar Engeland zijn geweest, die hierover verslag uitbrengen, is er in Nederland van een dergelijke opzet nooit sprake geweest; de z.g. bouwspeelplaatsen stellen niets voor (vakantie comité), gebeurtenissen als 'jongensland' geraken in een zeer enge 'jeugdbeweging' achtige sfeer, waarin 'orde' voorop staat. Zie: J.Molenaar, Verslag Studiereis, '72 (crm!)

Aan de andere kant, in Duitsland, publiceert een 'bouwkundig socioloog' die op dit moment door J.Goudsblom voor gastcolleges in het kader van de eliasade wordt uitgenodigd een onderzoek met de conclusie dat mensen in nieuwbouwwijken 'stilte' willen, 'en dat daarom spelende kinderen beleidsmatig uit die wijken moeten worden weggepland: P.Gleichmann, Sozialwissenschaftliche Aspekte der Grünplanung in der Großstadt. (bibliotheek s.i.).

[viii]G.Nijhof, 79, en E.Jerry Phares'76,: "Phares '72 has offered a nearly opposite hypothesis, that perhaps depressions are found in people (1) who possess a strong generalized expectancy that outcomes are their own responsibility, and (2) who do not expect to attain valued goals or outcomes." Dit om problematische uitkomsten te verklaren.

[ix]Seligman '75, p.178.